ECLI:NL:GHARL:2023:7359

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
21/01680 en 21/01681
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid beroep door niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht van € 354 niet volledig was voldaan. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de waarderingen van onroerende zaken en de daaropvolgende aanslagen onroerendezaakbelasting voor het jaar 2020. De heffingsambtenaar had de waarden gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, wat leidde tot hoger beroep bij het Hof. Tijdens de zitting op 2 augustus 2023 werd het geschil besproken, waarbij de gemachtigde van belanghebbende aanvoerde dat hij de aangetekende brief met de betalingsverplichting nooit had ontvangen. Het Hof oordeelde dat de gemachtigde niet in verzuim was, omdat de aangetekende brief niet door of namens hem was afgehaald. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en wees de zaak terug voor een nieuwe behandeling. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 837, en werd het betaalde griffierecht van € 541 vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 21/01680 en 21/01681
uitspraakdatum: 29 augustus 2023
Uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 13 augustus 2021, nummers UTR 20/2746 en 20/2935, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Noordoostpolder

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarden van de onroerende zaken [adres1] 57 te [plaats1] en [adres2] 40A te [plaats1] , per waardepeildatum 1 januari 2019 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld en tegelijk met deze beschikkingen aanslagen onroerendezaakbelasting 2020 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de beschikkingen, de eerder vastgestelde waarden en de opgelegde aanslagen OZB gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het Hof heeft de Track&Trace stukken alsmede de door de Rechtbank aan de gemachtigde van belanghebbende gestuurde brief van 20 februari 2021 opgevraagd bij de Rechtbank.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 2 augustus 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar.
1.7.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van [adres1] 57 en [adres2] 40A, beide te [plaats1] .
2.2.
Ter zake van het beroep heeft de Rechtbank een griffierechtnota van € 354 verzonden.
2.3.
Bij brief van 18 september 2020 is door de gemachtigde bij de Rechtbank een beroep op betalingsonmacht gedaan en verzocht om uitstel van het betalen van griffierecht. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft de gemachtigde verschillende brieven van rechtbanken en een draagkrachtverklaring van zijn vennootschap [naam2] BV overgelegd. Bij brief van 24 februari 2021 is dit verzoek door de Rechtbank afgewezen omdat, aangezien gemachtigde namens belanghebbende beroep heeft ingesteld, de financiële positie van belanghebbende van belang is. De onderbouwing daarvan is achterwege gebleven. In laatstgenoemde brief wordt tevens vermeld dat een herinneringsnota griffierecht zal worden verzonden.
2.4.
Bij brief van 23 februari 2021 en van 26 februari 2021 (door de Rechtbank ontvangen op 25 februari 2021 respectievelijk 3 maart 2021) heeft de gemachtigde van belanghebbende wederom een beroep gedaan op betalingsonmacht en verzocht om uitstel van betaling van griffierecht. Omdat ook dit verzoek betrekking had op de financiële positie van vennootschap [naam2] B.V en onderbouwing van de financiële positie van belanghebbende wederom achterwege is gebleven, heeft de Rechtbank ook deze verzoeken in haar uitspraak afgewezen.
2.5.
De Rechtbank de gemachtigde op 20 februari 2021 een aangetekende brief (hierna: de aangetekende brief) gestuurd, waarin staat dat het griffierecht van € 354 binnen vier weken moet worden betaald. Verder is vermeld dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als het griffierecht niet op tijd wordt betaald.
2.6.
De Track&Trace gegevens van PostNL geven aan dat de aangetekende brief op 23 februari 2021 om 7:46 is afgehaald bij het PostNL-punt [naam3] , [adres3] (hierna: de [naam3] ). De afzender van het stuk is onbekend. Het oorspronkelijke bezorgadres is postbus 14000, 3508SB te Utrecht. Op het Trach&Trace formulier is getekend voor ontvangst.
2.7.
Het griffierecht is niet volledig voldaan.
2.8.
De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de daartoe gestelde termijn volledig is voldaan.

3.Geschil

3.1.
In geschil is de vraag of de Rechtbank het beroep van belanghebbende terecht niet- ontvankelijk heeft verklaard. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende in verzuim is geweest.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend.
3.3.
Niet in geschil is dat het griffierecht niet volledig is voldaan.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Degene die een beroepschrift indient, is op grond van artikel 8:41, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), griffierecht verschuldigd. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad (HR 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:876) volgt dat met de indiener wordt gedoeld degene die voor zichzelf beroep instelt of namens wie beroep wordt ingesteld. Hiertoe wordt een griffienota gezonden, waarbij wordt vermeld wat de betalingstermijn is en wat de gevolgen zijn van niet of te laat betalen. . Op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Awb, is het beroep niet-ontvankelijk als het griffierecht niet (op tijd) wordt betaald. Niet-ontvankelijkheid blijft echter achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroep in verzuim is geweest.
4.2.
De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet volledig is voldaan. De Rechtbank overweegt daarbij als volgt:
7. Vervolgens heeft de rechtbank eiseres op 20 februari 2021 een aangetekende brief gestuurd, waarin staat dat eiseres het griffierecht van € 354,- binnen vier weken moet betalen aan de rechtbank. Verder is vermeld dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als het griffierecht niet op tijd wordt betaald. De rechtbank heeft via Track&trace van PostNL vastgesteld dat de brief van 20 februari 2021 door of namens gemachtigde van eiseres is opgehaald bij de [naam3] aan de [adres3] te [plaats2] op 23 februari 2021. Op de zitting is namens eiseres gesteld dat dat niet mogelijk is, omdat de [naam3] op het tijdstip waarop de brief zou zijn afgehaald nog niet geopend is. De rechtbank gaat echter uit van de juistheid van het Track&Trace-bericht van PostNL.
4.3.
De gemachtigde van belanghebbende bestrijdt dit oordeel van de Rechtbank en stelt dat de aangetekende brief hem nooit heeft bereikt en dat hij daardoor in de veronderstelling verkeerde dat het griffierecht volledig was voldaan. De gemachtigde van belanghebbende bestrijdt daarbij dat de aangetekende brief door of namens hem is opgehaald bij de [naam3] . Ter onderbouwing van dit standpunt voert de gemachtigde aan dat de [naam3] gesloten is op het tijdstip waarop de aangetekende brief volgens het Track&Trace-bericht is opgehaald en dat het niet mogelijk is dat de brief namens hem is afgehaald omdat hij geen personeel in dienst heeft. Omdat degene die een aangetekende brief afhaalt zich moet identificeren en moet tekenen voor ontvangst, kan door een vergelijking van de handtekening op het Track&Trace-bericht met de handtekening die de gemachtigde op iedere door hem verzonden bladzijde zet, worden vastgesteld dat de aangetekende brief door iemand anders moet zijn afgehaald. Daar de aangetekende brief niet door of namens hem is afgehaald, heeft die brief hem nooit bereikt en kan niet worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is, aldus de gemachtigde.
4.4.
Naar het oordeel van het Hof is, gelet op de verschillen tussen de handtekening van de gemachtigde zoals die voorkomt in de stukken en de handtekening die voorkomt op het door het Hof bij de Rechtbank opgevraagde Track&Trace-bericht, aannemelijk dat de gemachtigde niet voor ontvangst van de aangetekende brief heeft getekend. Omdat de gemachtigde van belanghebbende ter zitting van het Hof geloofwaardig heeft verklaard als enige persoon werkzaam te zijn bij zijn [naam2] BV, acht het Hof het aannemelijk dat de aangetekende brief de gemachtigde van belanghebbende nooit heeft bereikt. Op grond hiervan kan niet worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is. De Rechtbank heeft het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond.
4.5.
Bij deze stand van zaken hebben partijen ter zitting het Hof verzocht de zaak terug te wijzen naar de Rechtbank voor een nieuwe behandeling van de zaken. Het Hof zal dit verzoek van partijen honoreren en dienovereenkomstig beslissen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 837 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 0,5  € 837), ofwel in totaal op € 837.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– wijst de zaken terug voor een nieuwe behandeling,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 837, en
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 541 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, raadsheer, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2023
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (B.F.A. van Huijgevoort)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 31 augustus 2023
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.