In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een beroep dat was ingesteld door [X] B.V. tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Noordwijk. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard vanwege het niet tijdig en volledig betalen van het griffierecht. De belanghebbende had in totaal drie keer een griffierecht van € 345 verschuldigd, maar had slechts € 3,45 betaald. De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde van de belanghebbende, die ervaren was in het indienen van beroepschriften, had verzuimd om het griffierecht correct te voldoen. Het Hof bevestigde de niet-ontvankelijkheid van het beroep, maar oordeelde dat de rechtbank de redelijke termijn had overschreden in de behandeling van de zaak. Hierdoor had de belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding van € 1.000, die door de Staat moest worden vergoed. Daarnaast werd de minister van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 1.707,75 en het griffierecht tot een bedrag van € 551,35. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking had op de proceskostenvergoeding en de immateriële schadevergoeding, maar bevestigde de niet-ontvankelijkheid van het beroep.