een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet
op de door hem overgelegde matrix en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, hierin niet
geslaagd. Naar volgt uit de matrix, is de waarde van de woning bepaald met behulp van een
methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar
zijn. De vergelijkingsobjecten zijn 1) [adres 2] , verkocht op 10 september 2017
voor € 243.000, 2) [adres 3] , verkocht op 25 oktober 2018 voor € 285.000,
3) [adres 4] , verkocht op 16 november 2018 voor € 270.000, en
4) [adres 5] , verkocht op 12 april 2018 voor € 250.000. Deze objecten zijn naar het
oordeel van de rechtbank in beginsel geschikt om de woning mee te vergelijken. De
objecten zijn van hetzelfde type, in dezelfde buurt gelegen, uit dezelfde bouwperiode
1968/1969, met dezelfde inhoud, bouwkundige staat en ligging. Verweerder is zowel bij de
woning, als bij de vergelijkingsobjecten uitgegaan van dezelfde maatstaf, het bruto
vloeroppervlak. Voor de door eiseres gewenste aansluiting bij het deel van het
vloeroppervlak dat voor gebruik of verblijf geschikt is, ontbreekt een grondslag. Partijen
verschillen van mening over de vergelijkbaarheid van de ligging van de woning en die van
de vergelijkingsobjecten. De rechtbank ziet in de aanwezigheid van een watergang bij een
aantal vergelijkingsobjecten echter geen aanleiding voor een hogere kwalificatie van de
ligging van die objecten. Partijen zijn het wel erover eens dat de vergelijkingsobjecten in
een betere staat dan de woning verkeren wat betreft de kwaliteit, de staat van onderhoud, en
de voorzieningen, en dat het object [adres 5] 10 m2 meer grondoppervlak heeft. Met
de matrix maakt verweerder echter niet aannemelijk dat bij de herleiding van de aan de
woning toegekende waarde uit de bij de verkoop van de in de matrix genoemde
vergelijkingsobjecten behaalde verkoopprijzen, in voldoende mate rekening is gehouden
met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning wat betreft de kwaliteit van
de opstallen, de staat van onderhoud, en de voorzieningen. Uit de matrix blijkt onvoldoende
in welke mate de objecten van elkaar verschillen en hoe hiermee bij de waardeberekening
rekening is gehouden. De waardering van deze objectkenmerken als "slecht" (ten aanzien
van de woning) en "beter" of "vergelijkbaar" (ten aanzien van de vergelijkingsobjecten),
bezien in het licht van de correctietabel van verweerder waarin met een vijfpuntsschaal
wordt gewerkt, met bijbehorende kwalificaties slecht (1), matig (2), voldoende (3), goed (4)
en uitstekend (5), geeft niet het vereiste inzicht in de waardeopbouw. De matrix stemt wat
betreft de kwalificatie van de secundaire objectkenmerken niet overeen met de in het
verweerschrift opgenomen tabel. Ook staan correcties op basis van voorzieningen niet
genoemd inde correctietabel. Ter zitting licht verweerder toe dat een totale correctie van
10% op de waarde van de woning is toegepast voor de slechtere kwaliteit, staat van
onderhoud en voorzieningen samen. Met deze correctie van 10% maakt verweerder niet
aannemelijk dat de correcties op basis van kwaliteit en onderhoud conform de correctietabel
zijn toegepast, en maakt verweerder ook niet duidelijk hoe de verschillende factoren tot deze
correctie van 10% hebben geleid.