ECLI:NL:GHDHA:2021:2421

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
BK-21/00461 tot en met BK-21/00557
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkverklaring door niet-betalen griffierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkverklaring van een beroep wegens het niet tijdig betalen van griffierecht. De belanghebbende, [X] B.V., had tegen aanslagen in de watersysteemheffing bezwaar gemaakt, maar de Heffingsambtenaar verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De Rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Belanghebbende deed een beroep op betalingsonmacht, maar dit werd afgewezen omdat er geen financiële gegevens waren ingediend die deze claim onderbouwden. Het Hof oordeelde dat de financiële situatie van de gemachtigde irrelevant was en dat de nota's en herinneringen van de rechtbank voldoende duidelijk waren. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en wees het verzoek om vergoeding van immateriële schade af. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten en de verantwoordelijkheden van gemachtigden in juridische procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-21/00461 tot en met BK-21/00557

Uitspraak van 24 november 2021

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: D.A.N. Bartels)
en
de clustermanager Klanten van de Regionale Belasting Groep, de Heffingsambtenaar,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 28 april 2021, nummers ROT 20/4681 en 20/5397 tot en met 20/5492.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende aanslagen in de watersysteemheffing opgelegd voor 96 onroerende zaken gelegen op het adres [adres 1] te [woonplaats] en een onroerende zaak gelegen op het adres [adres 2] te [woonplaats] (de onroerende zaken).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het tegen de aanslagen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht inzake griffierecht. De Rechtbank heeft dat beroep afgewezen. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet tijdig is betaald.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is van belanghebbende € 541 griffierecht geheven. Belanghebbende heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht inzake griffierecht. Het Hof heeft dat beroep afgewezen. Het griffierecht is op 29 augustus 2021 betaald. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Voorafgaand aan de zitting heeft het Hof van belanghebbende nadere stukken ontvangen op 30 augustus 2021, 28 en 29 oktober 2021 en 1 november 2021.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgevonden in Den Haag op 11 november 2021. Partijen hebben deelgenomen aan de zitting via Skype, waarbij sprake was van een rechtstreekse beeld- en geluidsverbinding met het Hof wat betreft belanghebbende en van een rechtstreekse geluidsverbinding met het Hof wat betreft de Heffingsambtenaar.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaken.
2.2.
De Rechtbank heeft met dagtekening 4 september 2020 een nota griffierecht verzonden. De nota is gericht aan en verzonden naar [adres gemachtigde] . De volgende kenmerken van deze nota zijn vermeld aan de rechterzijde van de brief:

“Betalingskenmerk

[…]

Kenmerk van uw zaak:

ROT 20/04681
[X] B.V. vs
clustermanager Klanten RBG
Sc
Rechtbank Rotterdam

Uw kenmerk

[kenmerk]
2.3.
De Rechtbank heeft op 3 oktober 2020 per aangetekende post een herinnering gezonden. De herinnering is gericht aan en verzonden naar [adres gemachtigde] . Op de herinnering staan de onder 2.2 vermelde gegevens, alsmede de volgende opmerking:
“Als het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig is overgemaakt op de genoemde
bankrekening, loopt u het risico dat uw beroepschrift niet ontvankelijk verklaard
wordt. Hierna krijgt u geen nieuwe gelegenheid om het griffierecht te betalen.”
2.4.
Belanghebbende heeft bij brief van 14 oktober 2020 een beroep gedaan op betalingsonmacht inzake griffierecht. De Rechtbank heeft bij brief van 16 oktober 2020 om financiële gegevens gevraagd betreffende belanghebbende.
2.5.
De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 28 oktober 2020 gereageerd op de brief van 16 oktober 2020. De Rechtbank heeft het beroep op betalingsonmacht bij brief van 30 oktober 2020 afgewezen en een nieuwe nota griffierecht aangekondigd.
2.6.
De Rechtbank heeft met dagtekening 3 november 2020 een nieuwe nota griffierecht gezonden. De nota is gericht aan en verzonden naar [adres gemachtigde] . De volgende kenmerken van deze nota zijn vermeld aan de rechterzijde van de brief:

“Betalingskenmerk

[…]

Kenmerk van uw zaak:

ROT 20/04681
[X] B.V. vs
clustermanager Klanten RBG
Sc
Rechtbank Rotterdam

Uw kenmerk

[adres 1] ”
2.7.
De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 5 november 2020 opnieuw een beroep op betalingsonmacht gedaan. De Rechtbank heeft het beroep bij brief van 18 november afgewezen. De gemachtigde van belanghebbende heeft het onderwerp griffierecht vervolgens ter sprake gebracht in brieven van 14 en 26 november 2020.
2.8.
De Rechtbank heeft op 2 december 2020 per aangetekende post een herinnering gezonden. De herinnering is gericht aan en verzonden naar [adres gemachtigde] . Op de herinnering staan de onder 2.6 vermelde gegevens, alsmede de onder 2.3 geciteerde opmerking. Blijkens een print van Track&Trace van PostNL is de brief op 8 december 2020 afgehaald op het PostNL-punt [adres PostNL-punt] .
2.9.
De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brieven van 3 en 7 december 2020 nogmaals geklaagd over de heffing van het griffierecht.
2.10.
Het griffierecht is niet tijdig betaald.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft het volgende verwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“1. Op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
wordt door de griffier van de indiener van het beroepschrift een griffierecht geheven. Op
grond van het derde lid van dit artikel is in de onderhavige zaken alleen in procedure met
zaaknummer ROT 20/4681 griffierecht verschuldigd, omdat er sprake is van
samenhangende besluiten. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de
rechtbank op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb het beroep niet-ontvankelijk.
Dat is alleen anders indien eiseres voor het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht een
goede reden heeft.
2. Bij aangetekende brief van 3 oktober 2020 de griffier (de gemachtigde van) eiseres
erop gewezen dat zij een griffierecht van € 354,- verschuldigd is en haar aangemaand dit
bedrag binnen vier weken te voldoen.
3. De gemachtigde van eiseres heeft bij brief van 14 oktober 2020 een beroep gedaan
op betalingsonmacht onder verwijzing naar de coronacrisis en de, zoals de gemachtigde van
eiseres stelt, in verband daarmee door andere overheidsinstanties verleende uitstellen van
betaling. Bij brief van 30 oktober 2020 heeft de rechtbank het beroep op betalingsonmacht
afgewezen. Bij brief van 5 november 2020 heeft de gemachtigde van eiseres op dezelfde
gronden het beroep op betalingsonmacht herhaald. De rechtbank heeft het beroep op
betalingsonmacht, met verwijzing naar de brief van 5 november 2020, afgewezen. Bij brief
van 26 november 2020 heeft de gemachtigde van eiseres verzocht om nihil stelling van het
griffierecht of uitstel van betaling toe te staan. Dit verzoek heeft de rechtbank bij brief van
30 november 2020 afgewezen. Bij brieven van 3 en 7 december 2020 heeft de gemachtigde
van eiseres het beroep op betalingsonmacht, op dezelfde gronden als eerder werden
aangehaald, herhaald. Na de brief van de rechtbank van 30 november 2020 mag worden
aangenomen dat het de gemachtigde van eiseres duidelijk was dat het beroep op
betalingsonmacht was afgewezen.
4. Bij aangetekende brief van 2 december 2020 heeft de griffier (de gemachtigde van)
eiseres erop gewezen dat zij een griffierecht van € 354,- verschuldigd is en haar
aangemaand dit bedrag binnen vier weken te voldoen. (De gemachtigde van) eiseres is op
het risico gewezen van niet-ontvankelijk verklaring.
5. De gemachtigde van eiseres stelt dat hij de aangetekende brief van 2 december
2020 niet heeft ontvangen. Uit de track-en-trace-gegevens van PostNL is gebleken dat de
aangetekende brief op 8 december 2020 is bezorgd, waarbij is getekend voor ontvangst. De
rechtbank gaat er daarom van uit dat de brief door (de gemachtigde van) eiseres is
ontvangen.
6. Voorts heeft de gemachtigde van eiseres aangevoerd dat hij geen correcte, op juiste
naam gestelde, (aangetekend verzonden) griffierechtnota heeft ontvangen ter zake van de
betaling van het griffierecht. Daarbij merkt de gemachtigde van eiseres op dat er sprake is
van twee verschillende kenmerken. Op de aangetekende brief van 3 oktober 2020 is bij "Uw
kenmerk" " [kenmerk] " vermeld en bij de aangetekende brief van
2 december 2020, die hem ter zitting is voorgehouden, staat "Uw kenmerk" " [adres 1]
". De gemachtigde van eiseres stelt dat de kenmerken hem niet bekend zijn.
7. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat de gemachtigde van eiseres heeft verzocht de griffierecht nota op naam van eiseres te zetten geen doel treft. Artikel 8:41 van de Awb
bepaalt dat griffierecht wordt geheven van de indiener van het beroepschrift, in dit geval is
dat gemachtigde. Wanneer iemand zich laat vertegenwoordigen door een gemachtigde, dient
de rechtbank zich verder tot die gemachtigde te richten. Het is aan de gemachtigde om
betrokkene op de hoogte te houden van het verdere verloop van de procedure en daarmee
ook van de financiële gevolgen van het instellen van beroep.
8.1
De stelling dat de nota griffierecht niet correct is geformuleerd, omdat bij het
kenmerk volgens de gemachtigde van eiseres onbekende gegevens zijn vermeld, treft
eveneens geen doel. De gemachtigde van eiseres heeft bij brief van 31 augustus 2020 beroep
ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarbij heeft hij geen eigen kenmerk vermeld. Gezien
het groot aantal zaken die de gemachtigde van eiseres bij de rechtbank Rotterdam heeft,
heeft de administratie het contactnummer en het klantnummer van verweerder als kenmerk
van de zaak bij de gemachtigde van eiseres ingevuld. Daarom is op de aangetekende brief
van 3 oktober 2020 bij "Uw kenmerk" " [kenmerk] " vermeld.
8.2
Na ontvangst van de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder, is de
rechtbank gebleken dat het bestreden besluit betrekking heeft op 97 vorderingsnummers.
Om interne administratieve redenen heeft de rechtbank daarom de zaak met zaaknummer
20/4681 gesplitst en de zaken met zaaknummers 20/5397 tot en met 20/5492 aangelegd.
Daarbij is aan elke zaak het adres behorende bij het vorderingsnummer gekoppeld bij het
kenmerk van de gemachtigde van eiseres en verweerder ingevuld. Het kenmerk bij de
gemachtigde van eiseres is daarom na aanleg van de nieuwe zaken gewijzigd in
" [adres 1] ". Naar aanleiding van het bij "Uw kenmerk" vermelde object
( [adres 1] ) in combinatie met de vermelding van de namen van partijen onder
"kenmerk van uw zaak:", is te herleiden op welke procedure de nota betrekking heeft.
9. De gemachtigde van eiseres weet hoe de betaling van het griffierecht werkt, hij is
een grote speler wat betreft het aanhangig maken van zaken. Er mocht dus van hem worden
verwacht het griffierecht te voldoen. Het vermelde bedrag is niet binnen de gestelde termijn
bijgeschreven of ter griffie gestort. De gemachtigde van eiseres heeft geen reden gegeven
voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Indien die vraag ontkennend moet worden beantwoord, is in geschil of de Heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en, zo nee, of de aanslagen terecht en naar de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslagen. Voorts verzoekt belanghebbende om vergoeding van proceskosten, griffierecht en immateriële schade.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Beroep op betalingsonmacht inzake griffierecht in hoger beroep
5.1.
Aangezien geen gegevens over het inkomen en het eventuele vermogen van belanghebbende zijn ingediend, heeft de griffier het beroep op betalingsonmacht met betrekking tot het in hoger beroep verschuldigde griffierecht naar het oordeel van het Hof terecht afgewezen. Na deze afwijzing heeft belanghebbende geen enkel relevant (financieel) gegeven ingediend waaruit de conclusie zou kunnen worden getrokken dat belanghebbende niet tot betaling van het griffierecht in staat was. Hetgeen de gemachtigde tijdens de zitting van het Hof over zijn eigen financiële toestand heeft verklaard, is niet relevant. Het is belanghebbende die als (formele) indiener van het beroepschrift het griffierecht is verschuldigd (HR 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:876, BNB 2021/117), zodat voor de beoordeling of sprake is van betalingsonmacht, niet de financiële positie van de gemachtigde, maar die van belanghebbende van belang is. Het Hof volgt de gemachtigde niet in zijn ter zitting van het Hof ingenomen stelling dat hij (mede) als belanghebbende moet worden aangemerkt omdat de nota griffierecht op zijn naam is gesteld of omdat zijn cliënt hem aansprakelijk zal stellen in verband met het niet-betalen van het griffierecht bij de Rechtbank. Het Hof ziet evenmin aanleiding om uitstel van betaling te verlenen.
Niet-ontvankelijkverklaring beroep
5.2.
De Rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig is betaald. De nota’s en de herinneringen zijn terecht naar de gemachtigde verzonden. Als een belanghebbende een gemachtigde aanstelt om zijn procedurele belangen te behartigen, worden alle stukken die op de desbetreffende procedure zien, naar de gemachtigde verzonden. Het standpunt dat deze brieven naar belanghebbende verzonden hadden moeten worden of gericht aan belanghebbende per adres van de gemachtigde, berust op een onjuiste rechtsopvatting. Dat, zoals de gemachtigde ter zitting van het Hof heeft aangevoerd, de nota’s en de herinneringen – volgens hem ten onrechte – zijn gericht aan D.A.N. Bartels en niet aan [A] B.V. doet hieraan niet af. De brieven hebben de gemachtigde kennelijk bereikt, getuige de inhoudelijke opmerkingen. De gemachtigde treedt in zoverre alleen op als correspondentieadres en de adressering heeft geen verdere juridische gevolgen, nog daargelaten dat het door de Rechtbank gebruikte postbusadres (ook) dat van [A] B.V. is.
5.3.
Ook verwerpt het Hof met de Rechtbank het standpunt van belanghebbende dat de nota’s en de herinneringen niet duidelijk zijn. De aan de rechterzijde van de brieven afgedrukte gegevens zien onmiskenbaar op het door belanghebbende bij de Rechtbank ingestelde beroep. Daarover kan in redelijkheid geen misverstand zijn ontstaan. De door de Rechtbank toegepaste splitsing van de zaken kan evenmin tot onduidelijkheid hebben geleid, aangezien de brieven telkens het oorspronkelijke zaaknummer vermelden. Het standpunt van belanghebbende dat tijdens de procedure onzekerheid zou zijn ontstaan over de eventuele verschuldigdheid van griffierecht voor de overige nummers is onbegrijpelijk, gelet op de brief van de Rechtbank aan de gemachtigde van 20 oktober 2020. Hierin wordt, naast bevestiging van de administratieve splitsing, aangekondigd dat wordt gecorrespondeerd in één procedurenummer (ROT 20/4861
[…]), dat slechts in één zaak griffierecht wordt geheven en dat bij niet-tijdige betaling daarvan alle zaken niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard. De gemachtigde kon het griffierecht met de op de nota’s en herinneringen vermelde gegevens aan de juiste procedure koppelen en ervoor zorgdragen dat het griffierecht werd betaald. Het Hof verwijst naar de onder 2.6 vermelde gegevens en naar hetgeen de Rechtbank over de brieven heeft overwogen. Ten overvloede merkt het Hof op dat de gemachtigde kennelijk wel in staat was om op basis van de nota’s en de herinneringen een beroep op betalingsonmacht inzake griffierecht te doen.
5.4.
Voorts stelt het Hof vast dat de herinnering van 2 december 2020 aangetekend is verzonden en op 8 december 2020 is afgehaald. Er is voor ontvangst getekend. De gemachtigde heeft de herinnering ontvangen en heeft daarna voldoende tijd gehad om het bedrag te laten betalen. In de brief is de gemachtigde gewezen op de mogelijke consequentie van het niet-betalen van het verschuldigde griffierecht, namelijk niet-ontvankelijkverklaring.
Beroep op betalingsonmacht inzake griffierecht in beroep
5.5.
Aangezien in beroep desgevraagd evenmin gegevens over het inkomen en het eventuele vermogen van belanghebbende zijn ingediend, heeft de griffier van de Rechtbank het beroep op betalingsonmacht met betrekking tot het in beroep verschuldigde griffierecht naar het oordeel van het Hof terecht afgewezen. In de brieven aan de Rechtbank die de gemachtigde aan onder andere de verschuldigdheid van het griffierecht heeft gewijd, heeft het Hof geen bijzondere feiten of omstandigheden aangetroffen die maken dat het griffierecht toch niet verschuldigd was, dat reden bestond het beroep op betalingsonmacht toch toe te wijzen of dat het verzochte uitstel van betaling moest worden verleend. Aangezien betaling is uitgebleven, is het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Vergoeding immateriële schade
5.6.
De Heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift ontvangen op 6 juli 2020. De Rechtbank heeft uitspraak gedaan op 28 april 2021. De redelijke termijn voor de berechting van een geschil is in eerste aanleg dus niet overschreden. Het Hof heeft het hogerberoepschrift ontvangen op 3 juni 2021. Aangezien het Hof binnen een jaar uitspraak doet, is ook in hoger beroep geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
Slotsom
5.7.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, F.G.F. Peters en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 24 november 2021 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.