ECLI:NL:HR:2010:BO7505

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04183
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep in cassatie van X B.V. tegen niet-ontvankelijk verklaring wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X B.V. tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem, waarin het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk werd verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht. De Rechtbank had eerder, op 22 juni 2009, de uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. Na het indienen van verzet tegen de niet-ontvankelijkverklaring, werd dit verzet door de Rechtbank ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de gemachtigde van belanghebbende namens vier vennootschappen beroep had ingesteld, waarbij vier afzonderlijke belastingaanslagen aan de orde waren. De Rechtbank had vier griffierechtnota's verzonden, maar slechts één nota was betaald, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake was van samenhangende besluiten, en dat elk van de vennootschappen afzonderlijk griffierecht verschuldigd was.

De Hoge Raad heeft de klacht van belanghebbende verworpen, waarbij werd benadrukt dat de wetgever met artikel 8:41, lid 1, Awb beoogde dat indien meerdere indieners beroep instellen tegen verschillende besluiten, voor elk van hen griffierecht verschuldigd is. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

nr. 09/04183
17 december 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Haarlem van 11 september 2009, nr. AWB 09/907, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 22 juni 2009, nr. AWB 09/907.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende zijn twee belastingaanslagen opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij gezamenlijke uitspraak van de Inspecteur zijn gehandhaafd. Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 22 juni 2009 het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betaald zijn van het griffierecht.
Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Minister heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de klacht
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. De gemachtigde van belanghebbende heeft met één geschrift namens vier besloten vennootschappen, waaronder belanghebbende, beroep ingesteld bij de Rechtbank. Het geschrift vermeldde vier uitspraken op bezwaar, die elk afzonderlijk waren gericht aan één van de vier vennootschappen en die betrekking hadden op ten aanzien van elk van de vier vennootschappen afzonderlijk opgelegde belastingaanslagen.
3.1.2. De Rechtbank heeft aan de gemachtigde vier griffierechtnota's toegezonden, voor ieder van de vier vennootschappen één afzonderlijk. De gemachtigde heeft, onder vermelding van het kenmerk van één van die vier griffierechtnota's, niet zijnde de nota voor belanghebbende, griffierecht betaald, en daarbij vermeld 'wegens hetzelfde besluit 1 x recht verschuldigd voor 09/906, 907, 908 en 909'.
3.2. De Rechtbank heeft belanghebbendes beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betaald zijn van het verschuldigde griffierecht.
3.3. In verzet was in geschil of belanghebbendes beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
3.4. De Rechtbank heeft geoordeeld dat niet sprake is van een geval waarin het beroep van de indieners betrekking heeft op hetzelfde besluit, dat evenmin sprake is van samenhangende besluiten, en dat belanghebbendes beroep derhalve terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
3.5. In cassatie voert belanghebbende aan dat in deze situatie op de voet van artikel 8:41, lid 1, Awb slechts éénmaal griffierecht is verschuldigd, aangezien sprake is van één indiener, te weten de gemachtigde, en voorts sprake is van één beroepschrift ter zake van hetzelfde besluit, dan wel ter zake van samenhangende besluiten.
3.6. Artikel 8:41, lid 1, eerste en tweede volzin, Awb luiden:
'Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven. Indien het een beroepschrift ter zake van twee of meer samenhangende besluiten of van twee of meer indieners ter zake van hetzelfde besluit betreft, is eenmaal griffierecht verschuldigd.'
3.7. Aan de parlementaire geschiedenis van artikel 8:41, lid 1, Awb kan worden ontleend dat de wetgever met deze bepaling heeft beoogd dat, indien beroep is ingesteld door twee of meer indieners ter zake van twee of meer besluiten die zijn genomen ten aanzien van hen afzonderlijk, voor de indiening van het beroepschrift door elk van die indieners griffierecht is verschuldigd. Slechts indien twee of meer indieners één beroepschrift indienen ter zake van hetzelfde besluit is eenmaal griffierecht verschuldigd (vgl. Kamerstukken II 1993/94, 23 780, nr. 3, blz. 5 t/m 6, en Kamerstukken II 1994/95, 23 780, nr. 8, blz. 2 t/m 3). In dit verband is met 'indiener' bedoeld degene die voor zichzelf beroep instelt, respectievelijk namens wie beroep wordt ingesteld.
3.8. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.7 is overwogen, is in het onderwerpelijke geval sprake van een door vier vennootschappen bij de Rechtbank ingediend beroepschrift, zodat van elk van de indieners afzonderlijk griffierecht dient te worden geheven, tenzij sprake is van een beroepschrift dat is gericht tegen hetzelfde besluit, als bedoeld in artikel 8:41, lid 1, tweede volzin, Awb. Van een zodanig besluit was in dit geval geen sprake. Het onderhavige beroepschrift had, zoals de Rechtbank in onderdeel 2.8 van haar uitspraak heeft vastgesteld, betrekking op diverse aanslagen die aan de vier indieners afzonderlijk waren opgelegd, zodat niet gezegd kan worden dat de beroepen zich richten tegen hetzelfde besluit. De klacht faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet, als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, J.A.C.A. Overgaauw, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2010.