ECLI:NL:GHARL:2021:6292

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
19/01583 t/m 19/01598, 19/01642 t/m 19/01654, 19/01656 t/m 19/01671, 19/01673 t/m 19/01693
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over ontvankelijkheid van beroep inzake WOZ-waarden en machtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep van belanghebbenden, bestaande uit meerdere BV's, tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 12 september 2019 de beroepen van de belanghebbenden niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van toereikende machtigingen. De heffingsambtenaar had op 28 februari 2018 de waarde van 66 onroerende zaken vastgesteld, welke waarden door belanghebbenden werden betwist. Na een procedure bij de rechtbank, waarin de rechtbank belanghebbenden de gelegenheid had gegeven om een geldige machtiging te overleggen, werd deze niet verstrekt. In hoger beroep heeft de gemachtigde van belanghebbenden, mr. [A], drie identieke machtigingen overgelegd, maar het Hof oordeelde dat deze niet voldeed aan de wettelijke vereisten. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de machtigingen niet toereikend waren, omdat de statuten van de betrokken BV's vereisten dat zij gezamenlijk door bepaalde bestuurders moesten worden vertegenwoordigd. Het Hof concludeerde dat de gemachtigde niet tijdig een geldige machtiging had overgelegd, waardoor het beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De uitspraak van het Hof houdt in dat belanghebbenden geen recht hebben op een herbeoordeling van hun zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 19/01583 t/m 19/01598, 19/01642 t/m 19/01654, 19/01656 t/m 19/01671, 19/01673 t/m 19/01693
uitspraakdatum: 29 juni 2021
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] I BV,
[X] II BV,
[X] III BV,
[X] IV BV,
[X] V BV,en
[X] BV,te
[Z](hierna: belanghebbenden)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 september 2019, nummers UTR 18/4978, UTR 18/5014, UTR 18/5019, UTR 18/5021, UTR 18/5023, UTR 18/5024, UTR 18/5040, UTR 18/5062, UTR 18/5063, UTR 18/5065, UTR 18/5068, UTR 18/5073, UTR 18/5078, UTR 18/5081, UTR 18/5083, UTR 18/5086, UTR 18/5011, UTR 18/5026 t/m UTR 18/5037, UTR 18/5039, UTR 18/5042 t/m UTR 18/5053, UTR 18/5056 t/m UTR 18/5058, UTR 18/5067, UTR 18/5069 t/m UTR 18/5072, UTR 18/5074 t/m UTR 18/5077, UTR 18/5079, UTR 18/5087, UTR 18/5090 t/m UTR 18/5092, UTR 18/5094, UTR 18/5095, UTR 18/5097, UTR 18/5119, UTR 19/198 t/m UTR 19/200, in het geding tussen belanghebbenden en
de
heffingsambtenaarvan de
Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen van 28 februari 2018 de waarde van 66 onroerende zaken te Utrecht (hierna: de onroerende zaken) voor het kalenderjaar 2018, naar waardepeildatum 1 januari 2017, vastgesteld.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraken op bezwaar van 21 november 2018 de vastgestelde waarden gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbenden zijn tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 12 september 2019 – aan partijen verzonden op 30 september 2019 – de beroepen niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet overleggen van toereikende machtigingen.
1.4.
Belanghebbenden hebben op 6 november 2019 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Daarvoor zijn griffierechten betaald van vijfmaal € 519.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft op 1 oktober 2020 verweerschriften ingediend.
1.6.
Belanghebbenden hebben nadere stukken ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2021. De zaken zijn gezamenlijk behandeld. Eén van de raadsheren heeft aan het onderzoek ter zitting deelgenomen door middel van een beeldverbinding, dus zonder fysiek aanwezig te zijn in de zittingszaal. Partijen hebben zich daartegen niet verzet. Namens belanghebbenden is verschenen mr. [A] . Namens de heffingsambtenaar is verschenen [B] .
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1.
Namens belanghebbenden heeft mr. D [A] (hierna: [A] ) op 31 december 2018 beroepschriften bij de Rechtbank ingediend. Daarin heeft [A] vermeld dat hij als gemachtigde optreedt.
2.2.
De Rechtbank heeft bij per aangetekende post verzonden brieven van 2, 3 en 4 januari 2019, gericht aan [A] , de ontvangst van de beroepschriften bevestigd en hem gevraagd om binnen vier weken na de dagtekening van de brief een machtiging toe te sturen. In deze brieven is verder erop gewezen dat de beroepen niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard als niet aan het verzoek wordt voldaan.
2.3.
In reactie hierop heeft [A] op 31 januari 2019 uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel overgelegd alsmede een organogram van het concern en de statuten van belanghebbenden. Aan het verzoek van de Rechtbank om toezending van een machtiging heeft [A] echter niet voldaan. [A] heeft volstaan met een verwijzing naar een machtiging van 16 maart 2018, ondertekend door [C] (hierna: [C] ), die hij in de bezwaarfase aan de heffingsambtenaar had overgelegd.
2.4.
Ook ter zitting van de Rechtbank heeft [A] nogmaals een machtiging van alleen [C] ingebracht. De Rechtbank heeft ter zitting het onderzoek gesloten en de zaak niet aangehouden om [A] nogmaals de gelegenheid te geven een toereikende machtiging over te leggen. Redengevend daarvoor is dat de Rechtbank bij brieven van 2, 3 en 4 januari 2019 [A] al gelegenheid had geboden een goede machtiging over te leggen, dat [A] in eerdere zaken al was gewezen op onvolledigheid van de overgelegde machtigingen in het licht van de uittreksels uit het handelsregister, en dat de heffingsambtenaar in de verweerschriften in de zaken van [X] II en IV BV twijfels had geuit over de toereikendheid van de machtigingen van [A] zodat [A] daarop bedacht kon zijn.
2.5.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 12 september 2019 overwogen dat gelet op de statuten en uittreksels uit het handelsregister belanghebbenden slechts vertegenwoordigd kunnen worden door [C] , [D] en [E] (hierna: [D] respectievelijk [E] ) gezamenlijk, dat de overgelegde machtigingen uitsluitend zijn ondertekend door [C] , dat deze machtigingen niet toereikend zijn en dat de beroepen derhalve niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
2.6.
Namens belanghebbenden heeft [A] op 6 november 2019 hoger beroep bij het Hof ingesteld. Daarbij zijn drie identieke (ondertekende) machtigingen van 2 oktober 2019 overgelegd waarin [C] , [D] en [E] ieder voor zich het volgende verklaren:
“VOLMACHT INZAKE WOZ/OZB/WATERSCHAPSBELASTINGEN/ZUIVERINGS-HEFFING/BIZ C.A.
Deze volmacht wordt door mij verstrekt en ondertekend om [F] B.V. in de persoon van Mr. [A] (…) de mogelijkheid en toestemming te geven om voor de belangen op te komen van alle door mij gecontroleerde rechtspersonen (eventueel overeenkomstig het aan deze volmacht gehechte overzicht c.q. organigram, in voorkomend geval gecompleteerd door uittreksels KvK) en van mijzelf, ondergetekende, ter zake uitsluitend het in de aanhef van deze volmacht genoemde onderwerp. [F] B.V. wordt uitdrukkelijk gemachtigd om mij en de door mij gecontroleerde rechtspersonen te vertegenwoordigen bij (…) het instellen van bezwaar en (hoger) beroep tot en met cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden, het organiseren en bijwonen van (in voorkomend geval telefonisch afgenomen) mondelinge hoorzittingen alsmede mondelinge behandelingen, hoe dan ook verder betiteld, alsmede in- en uitpandige plaatsopnames, het schikken in de vorm van een meerjarig fiscaal compromis (maximaal tot en met 2021), alsmede het zo nodig/desgewenst eventueel intrekken van alle bezwaren en (hoger)beroepen, 2013 tot en met 2019 en voorts het instellen van verzet alsmede het “terugvragen” van bij nader inzien ten onrechte (teveel) betaalde WOZ/OZB en verder alles wat in dat kader volgens haar/hem gewenst of noodzakelijk is.”

3.Geschil

3.1.
In geschil is of belanghebbenden ontvankelijk zijn in hoger beroep en zo ja, of de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, beide wegens het niet overleggen van een toereikende machtiging.
3.2.
Belanghebbenden hebben ter zitting uitdrukkelijk hun beroep op betalingsonmacht ingetrokken. Ook hebben belanghebbenden uitdrukkelijk hun verzoek om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, ingetrokken.
3.3.
Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot terugwijzing naar de Rechtbank voor een hernieuwde beoordeling van de beroepen. De heffingsambtenaar concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep en subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Schriftelijke machtiging; algemeen
4.1.
Ingevolge artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter a, Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het bezwaar- of beroepschrift ondertekend en bevat het – voor zover hier van belang – ten minste de naam en het adres van de indiener. Daarbij wordt met ‘indiener’ bedoeld degene die voor zichzelf beroep instelt of degene namens wie beroep wordt ingesteld (vgl. HR 17 december 2010, nr. 09/04183 ECLI:NL:HR:2010:BO7505; HR 11 juni 2021, nr. 20/01357, ECLI:NL:HR:2021:876).
4.2.
Ondertekening van het beroepschrift dient als bewijs dat het geschrift door of namens de indiener is opgesteld. Is het beroepschrift niet door de indiener zelf (mede)ondertekend maar slechts door degene die bij het beroepschrift stelt daartoe te zijn gemachtigd, dan is daarmee dit bewijs niet geleverd indien bij dat beroepschrift geen schriftelijke machtiging wordt overgelegd. In zoverre kleeft dan aan het beroepschrift een gebrek (vgl. HR 10 januari 2014, nr. 13/02112, ECLI:NL:HR:2014:2).
4.3.
Op grond van artikel 6:6 Awb kan het (hoger) beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het (hoger) beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Het ontbreken van een schriftelijke volmacht is als een zodanig verzuim aan te merken (vgl. HR 10 januari 2014, nr. 13/02112, ECLI:NL:HR:2014:2).
4.4.
Namens een rechtspersoon kan in rechte slechts rechtsgeldig volmacht worden verleend door of namens wettelijke of statutaire vertegenwoordigers. Deze kunnen slechts volmacht verlenen met betrekking tot rechtshandelingen waartoe zij zelf vertegenwoordigingsbevoegd zijn.
4.5.
Artikel 2:240 Burgerlijk Wetboek luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Het bestuur vertegenwoordigt de vennootschap, voor zover uit de wet niet anders voortvloeit.
2. De bevoegdheid tot vertegenwoordiging komt mede aan iedere bestuurder toe. De statuten kunnen echter bepalen dat zij behalve aan het bestuur slechts toekomt aan een of meer bestuurders. Zij kunnen voorts bepalen dat een bestuurder de vennootschap slechts met medewerking van een of meer anderen mag vertegenwoordigen. (…)”
Ontvankelijkheid hoger beroep; machtiging
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat – blijkens de bij de Rechtbank overgelegde statuten en uittreksels uit het handelsregister – de personen [C] , [D] en [E] gezamenlijk bevoegd zijn om belanghebbenden te vertegenwoordigen.
4.7.
In hoger beroep bij het Hof zijn door belanghebbenden tijdig drie identieke (ondertekende) machtigingen van 2 oktober 2019 overgelegd waarin [C] , [D] en [E] ieder voor zich een volmacht hebben verstrekt aan [A] om belanghebbenden te vertegenwoordigen in onder andere onderhavige WOZ-procedures in hoger beroep. Nu deze drie afzonderlijke volmachten betrekking hebben op dezelfde rechtshandelingen – waaronder het instellen van hoger beroep in WOZ-procedures – acht het Hof deze volmachten toereikend. Anders dan de heffingsambtenaar voorstaat, is daarvoor niet vereist dat door de drie bevoegde personen gezamenlijk één door hen allen ondertekende volmacht wordt verstrekt. Het vorenstaande brengt mee dat [A] rechtsgeldig namens de belanghebbenden het hoger beroep heeft ingesteld.
Ontvankelijkheid beroep; machtiging
4.8.
De Rechtbank heeft bij brieven van 2, 3 en 4 januari 2019 aan [A] verzocht de gestelde machtigingen door belanghebbenden binnen vier weken aan te tonen. In die brief is vermeld dat, indien van die gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Vaststaat dat [A] niet binnen de gestelde termijn toereikende machtigingen heeft overgelegd.
4.9.
Onder omstandigheden kan ook uit een ter zitting overgelegde machtiging alsnog blijken dat – zij het buiten de eerder daartoe door het gerecht gestelde termijn – rechtsgeldig namens de indiener(s) beroep is ingesteld (vgl. HR 3 februari 2006, nr. 41188, ECLI:NL:HR:2006:AV0819; Hof Arnhem-Leeuwarden 2 juni 2015, nr. 14/00479, ECLI:NL:GHARL: 2015:3981). [A] heeft ter zitting van de Rechtbank een volmacht overgelegd, welke uitsluitend is verleend door [C] . Een volmacht van [D] en [E] is niet verstrekt, zodat namens belanghebbenden geen rechtsgeldige volmacht is verleend tot het instellen van beroep.
4.10.
[A] heeft ter zitting van de Rechtbank aangeboden om na het onderzoek ter zitting alsnog een toereikende machtiging te overleggen. Naar het oordeel van het Hof behoefde de Rechtbank daartoe geen aanleiding te zien. [A] is een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent en als zodanig dient hij het belang van het desgevraagd tijdig overleggen van een toereikende machtiging te onderkennen. De Rechtbank had in de brieven van 2, 3 en 4 januari 2019 aan [A] reeds verzocht een toereikende machtiging over te leggen, waarbij door de Rechtbank is gewezen op de mogelijke gevolgen (niet-ontvankelijkverklaring) indien zulks niet binnen de door de Rechtbank gestelde termijn zou geschieden. Ook had de Rechtbank eerder in andere zaken [A] gewezen op de ontoereikendheid van door hem overgelegde machtigingen in het licht van de uittreksels uit het handelsregister. Ten slotte had de heffingsambtenaar in onderhavige zaken in enige verweerschriften (ter zake van [X] II BV en [X] IV BV) twijfels geuit over de overgelegde machtiging. Derhalve kan niet worden gezegd dat [A] ter zitting rauwelijks is geconfronteerd met de ontoereikendheid van de machtiging. De Rechtbank heeft de goede procesorde niet geschonden door [A] niet de gelegenheid te bieden na het onderzoek ter zitting alsnog een toereikende volmacht over te leggen. Belanghebbende heeft onvoldoende aangedragen om te oordelen dat het verzuim verschoonbaar was.
4.11.
Het niet overleggen van een toereikende machtiging in beroep kan in hoger beroep niet worden hersteld (vgl. HR 10 januari 2014, nr. 13/02112, ECLI:NL:HR:2014:2, r.o. 3.4.2). De Rechtbank heeft de beroepen dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbenden ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van drs. S, Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 29 juni 2021 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 juni 2021.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.