In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep van belanghebbenden, bestaande uit meerdere BV's, tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 12 september 2019 de beroepen van de belanghebbenden niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van toereikende machtigingen. De heffingsambtenaar had op 28 februari 2018 de waarde van 66 onroerende zaken vastgesteld, welke waarden door belanghebbenden werden betwist. Na een procedure bij de rechtbank, waarin de rechtbank belanghebbenden de gelegenheid had gegeven om een geldige machtiging te overleggen, werd deze niet verstrekt. In hoger beroep heeft de gemachtigde van belanghebbenden, mr. [A], drie identieke machtigingen overgelegd, maar het Hof oordeelde dat deze niet voldeed aan de wettelijke vereisten. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de machtigingen niet toereikend waren, omdat de statuten van de betrokken BV's vereisten dat zij gezamenlijk door bepaalde bestuurders moesten worden vertegenwoordigd. Het Hof concludeerde dat de gemachtigde niet tijdig een geldige machtiging had overgelegd, waardoor het beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De uitspraak van het Hof houdt in dat belanghebbenden geen recht hebben op een herbeoordeling van hun zaak.