Uitspraak
gevestigd te Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
2.Beantwoording van de prejudiciële vragen
3.Beslissing
15 november 2019.
Hoge Raad
In deze prejudiciële procedure heeft de Hoge Raad op 15 november 2019 een beslissing genomen naar aanleiding van vragen van het gerechtshof Den Haag over het verhaalsrecht van werkgevers met betrekking tot pensioenpremies die tijdens ziekte of arbeidsongeschiktheid van werknemers zijn afgedragen. De zaak betreft C. Steinweg-Handelsveem B.V. (verzoekster) en HDI-Gerling Verzekeringen N.V. (verweerster). Steinweg had HDI aansprakelijk gesteld voor de loonschade die zij had geleden door het ziekteverzuim van een werknemer, en vroeg zich af of de doorbetaalde pensioenpremies ook onder het loonbegrip van artikel 6:107a BW vallen.
De Hoge Raad concludeerde dat het werknemersgedeelte van de pensioenpremie dat door de werkgever is afgedragen tijdens ziekte of arbeidsongeschiktheid, inderdaad onder het loonbegrip van artikel 6:107a BW valt. Dit betekent dat de werkgever recht heeft op schadevergoeding voor dit gedeelte. Echter, het werkgeversgedeelte van de pensioenpremie valt niet onder dit loonbegrip, en de werkgever heeft geen verhaalsrecht voor dit gedeelte. De beslissing is gebaseerd op de interpretatie van de wet en eerdere jurisprudentie, waarbij het belang van een eenvoudige en hanteerbare toepassing van de wet voorop staat.
De Hoge Raad heeft de kosten van de procedure begroot op € 1.800,-- aan de zijde van HDI. Deze uitspraak biedt duidelijkheid over de reikwijdte van het verhaalsrecht van werkgevers in situaties van ziekte of arbeidsongeschiktheid van werknemers, met specifieke aandacht voor de behandeling van pensioenpremies.