ECLI:NL:RBOBR:2020:2256

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
7802593
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens pensioenschade en verplichting tot deelname aan collectieve pensioenvoorziening

In deze zaak vordert eiser, [eiser], een schadevergoeding van Der Wiese B.V. wegens pensioenschade. Eiser was in dienst van Der Wiese en had recht op deelname aan een collectieve pensioenvoorziening, maar is nooit aangemeld en er zijn geen premies afgedragen. De schade wordt begroot op de waarde van de werkgeverspremies, die € 3.203,57 bedraagt. Der Wiese betwist de vordering en stelt dat eiser niet heeft bewezen dat hij geen pensioen heeft opgebouwd. Tevens wordt een beroep gedaan op verjaring en rechtsverwerking. De kantonrechter oordeelt dat Der Wiese tekort is geschoten in haar verplichtingen en dat de vordering van eiser toewijsbaar is. De kantonrechter wijst de vordering tot schadevergoeding toe en veroordeelt Der Wiese tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. De reconventionele vordering van Der Wiese wordt afgewezen omdat de voorwaarde voor deze vordering niet is vervuld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 7802593 / CV EXPL 19-5119
Uitspraak van 9 april 2020
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. F.A.A.C. Traa,
tegen:
Der Wiese B.V.,
gevestigd te Hooge Mierde,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.M.J. van den Hurk.
Partijen worden hierna genoemd “ [eiser] ” en “Der Wiese”.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
  • het tussenvonnis van 18 juli 2019 waarin is bepaald dat een zitting zal worden gehouden en de daarin genoemde stukken;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de aantekeningen die de griffier heeft gemaakt tijdens de zitting op 15 november 2019, waarbij spreekaantekeningen zijn overgelegd en voorgedragen;
  • de aktes van [eiser] van 26 november 2019 en 13 januari 2020;
  • de aktes van Der Wiese van 27 november 2019 en 30 januari 2020.
1.2.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is vanaf 1 augustus 2012 in dienst van Der Wiese, laatstelijk in de functie van bedrijfsleider-inkoper.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst voor de periode 1 augustus 2012 tot 1 februari 2013 is ten aanzien van het pensioen van [eiser] het volgende opgenomen.
Pensioen
Bij werkgever bestaat een collectieve pensioenvoorziening waaraan werknemer verplicht is deel te nemen. Werkgever zal zorgdragen voor de aanmelding van werknemer bij het pensioenfonds en zal tevens zorgdragen voor de afdracht van premies aan het pensioenfonds. Voor de maandelijkse premie houdt werkgever een percentage in op het maandloon zoals vermeld in het vigerende pensioenreglement. Aan werknemer zal een exemplaar van het pensioenreglement ter hand worden gesteld.
2.3.
In de tweede tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst, voor de periode 1 februari 2013 tot 1 februari 2014, staat dezelfde bepaling.
2.4.
Werknemers van Der Wiese namen deel in een collectieve pensioenregeling en werden op grond van de uitvoeringsovereenkomst tussen een zusteronderneming van Der Wiese, te weten M.R.M. Handelsonderneming B.V. (hierna M.R.M.), en Reaal bij Reaal aangemeld. Der Wiese was niet de contractspartij van Reaal.
2.5.
Op het loon van [eiser] is geen werknemersbijdrage ingehouden.
2.6.
In de derde arbeidsovereenkomst die gold vanaf 1 februari 2014 is geen bepaling over pensioen opgenomen.

3.Het geschil

In conventie (= de vordering van [eiser] )
3.1.
[eiser] vordert Der Wiese te veroordelen, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van:
een bedrag van € 3.203,57 netto;
de wettelijke rente ex artikel 7:119 BW over de deelbedragen van € 3.203,57 vanaf het moment van de opeisbaarheid van elk deelbedrag tot aan de dag der algehele voldoening;
de kosten van deze procedure, daarbij tevens inbegrepen het griffierecht en het salaris van de gemachtigde van [eiser] .
3.2.
[eiser] legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag. In de arbeidsovereenkomsten voor de periode 1 augustus 2012 tot 1 februari 2014 is een verplichting tot deelname aan een collectieve pensioenvoorziening opgenomen. Der Wiese zou zorgdragen voor de aanmelding van [eiser] bij de pensioenverzekeraar Reaal Levensverzekeringen N.V. (hierna Reaal). Dit is niet gebeurd. Der Wiese heeft voor [eiser] ook nooit pensioenpremie afgedragen. Op het loon van [eiser] is geen pensioenpremie ingehouden. De schade bedraagt daarom de werkgeversbijdrage in de pensioenpremie die over het tijdvak van 1 augustus 2012 tot en met 31 januari 2014 niet is afgedragen door Der Wiese. Dit komt neer op een bedrag van € 3.203,57.
3.3.
Der Wiese is het hier niet mee eens. [eiser] heeft niet bewezen dat hij over de genoemde periode geen pensioen heeft opgebouwd bij Reaal.
Subsidiair heeft [eiser] het formulier voor zijn aanmelding bij Reaal nooit ingeleverd en dus door eigen toedoen niet deelgenomen c.q. niet willen deelnemen aan de pensioenregeling. Der Wiese doet een beroep op overmacht, nu de niet aanmelding van [eiser] vanwege het faillissement van M.R.M. niet voor haar risico komt.
Verder is de vordering tot schadevergoeding verjaard. Sinds de opeisbaarheid is meer dan
5 jaar verstreken en er is geen sprake van stuiting van de verjaring. Daarnaast is er sprake van rechtsverwerking.
Zij acht de vordering van [eiser] juridisch onhoudbaar ongeacht of deze een vordering uit nakoming betreft dan wel een vordering uit hoofde van schadevergoeding wegens wanprestatie. De nakoming is wegens het faillissement van M.R.M. onmogelijk en in het verlengde daarvan is het rechtens niet mogelijk om met terugwerkende kracht deel te nemen in een premievrije collectieve pensioenregeling.
Het effect van een schadevergoeding, rechtstreekse uitbetaling, is bovendien in strijd met het afkoopverbod uit artikel 65 lid 1 PW. Het karakter van een pensioenregeling brengt mee dat niet meegegaan kan worden met het betoog dat werkgeverspremies als nettobedragen gevorderd kunnen worden. Bruto werkgeverspremies kunnen niet aan een deelnemer worden overgedragen, ook al niet in verband met de inkomstenbelasting. Ten slotte kan de schade pas worden vastgesteld als hij zijn pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt bij de beoordeling, voor zover van belang, nader ingegaan.
In voorwaardelijk reconventie (= de eventuele vordering van Der Wiese)
3.5.
Indien de kantonrechter de vordering van [eiser] in conventie voor toewijzing vatbaar acht, vordert Der Wiese [eiser] te veroordelen;
  • tot betaling aan Der Wiese van het totaalbedrag aan werknemerspremies dat correspondeert met de verplichtingen voortvloeiend uit de deelname aan de pensioenregeling, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van verschuldigdheid van de respectievelijke premies tot en met de dag der algehele voldoening;
  • in de kosten van het geding, inclusief nasalaris, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag van de 14e dag na datum van het in deze te wijzen vonnis.
3.6.
Der Wiese legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag. Als zij de werkgeverspremie voor [eiser] moet afdragen, moet [eiser] het daarmee corresponderende deel van de werknemerspremie betalen. Der Wiese moet dan namelijk het totaal aan werkgevers- en werknemerspremie afdragen aan de pensioeninstelling.
3.7.
[eiser] stelt dat de vordering van Der Wiese moet worden afgewezen, omdat niet is gevorderd de pensioenpremies alsnog aan een pensioenuitvoerder af te dragen.

4.De beoordeling

In conventie (= de vordering van [eiser] )
Kwalificatie vordering, wat wil [eiser] ?
4.1.
In de conclusie van antwoord in reconventie heeft [eiser] , voor zover nodig, zijn conventionele vordering verduidelijkt. Hij stelt hierin het volgende:
(…)
8. [eiser] heeft in conventie betaling van Der Wiese B.V. gevorderd van een bedrag gelijk aan de werkgeverspremie over het tijdvak 1 augustus 2012 tot 1 februari 2014 (zie productie 11 bij de dagvaarding). Gevorderd is om die (nooit aan Nationale Nederlanden betaalde) premie aan [eiser] zelf te betalen.
9. Er is niet gevorderd om de pensioenpremies alsnog aan de pensioenuitvoerder af te dragen. (…)
De vordering van [eiser] ziet hiermee op vervangende schadevergoeding, als bedoeld in artikel 6:87 Burgerlijk Wetboek (hierna BW). [eiser] vordert expliciet geen nakoming van de, door hem gestelde, verplichting van Der Wiese om pensioenpremies af te dragen aan Reaal, maar vordert betaling van die premies rechtstreeks aan hem.
Voor de beoordeling van de vordering tot schadevergoeding is belangrijk of sprake is van een tekortkoming die Der Wiese kan worden toegerekend en of [eiser] schade heeft geleden. Dit wordt in het volgende besproken.
Tekortkoming
4.2.
[eiser] stelt dat Der Wiese hem ten onrechte niet heeft aangemeld bij een pensioenverzekeraar, noch voor hem pensioenpremies heeft afgedragen. Hiermee heeft Der Wiese niet voldaan aan de op haar rustende verplichtingen op grond van de eerste twee arbeidsovereenkomsten en op grond van artikel 23 (de zogenaamde onderbrengingsplicht) en artikel 24 (verplichting tot premieafdracht) van de Pensioenwet (hierna Pw). Dat [eiser] geen pensioen heeft opgebouwd over deze periode, blijkt uit het overzicht van mijnpensioenoverzicht.nl, de bevestiging van Zwitserleven (de pensioenuitvoerder/opvolger van Reaal) dat er geen pensioen voor [eiser] bij hen bekend is en het feit dat er geen werknemersbijdrage is ingehouden op het loon van [eiser] .
4.3.
Der Wiese betwist dat er geen pensioen voor [eiser] is opgebouwd. Ook als dit het geval zou zijn, dan stelt zij zich op het standpunt dat [eiser] niet heeft willen deelnemen, omdat hij het aanvraagformulier niet heeft toegestuurd. Subsidiair stelt Der Wiese zich op het standpunt dat als het formulier wel is geretourneerd dit naar alle waarschijnlijkheid is doorgezonden naar Reaal, doch mogelijk vanwege het faillissement van M.R.M. op 26 februari 2013 niet meer in behandeling is genomen.
4.4.
Tussen partijen is een pensioenovereenkomst tot stand gekomen. In de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat bij Der Wiese een collectieve pensioenvoorziening bestaat, waaraan [eiser] verplicht is deel te nemen. Aan [eiser] zou een exemplaar van het pensioenreglement ter hand worden gesteld. Der Wiese heeft niet betwist dat zij voor haar medewerkers hetzelfde pensioenreglement hanteerde als het pensioenreglement dat op de werknemers van M.R.M. Handelsonderneming B.V. van toepassing was. In zoverre is dit het pensioenaanbod dat zij gedaan heeft en dat [eiser] door ondertekening van de arbeidsovereenkomst heeft aanvaard.
Der Wiese heeft niet gesteld dat het aanleveren van een ingevuld aanvraagformulier voorwaarde was voor de totstandkoming van de pensioenovereenkomst. Daarnaast heeft zij niet onderbouwd dat [eiser] , door het aanvraagformulier niet op te sturen, heeft afgezien van deelname in de (verplichte) collectieve pensioenregeling, hetgeen door [eiser] ook wordt betwist. Mede gelet op de contractuele verplichting om zorg te dragen voor de aanmelding, had van Der Wiese als goed werkgever verwacht mogen worden dat zij de aansluiting faciliteerde en [eiser] ondersteunde of rappelleerde indien hij nog geen formulier had ingeleverd. Deze argumenten van Der Wiese doen dan ook niet af aan het bestaan van een pensioenovereenkomst.
Der Wiese heeft daarnaast onvoldoende gemotiveerd betwist datgeen pensioen voor [eiser] is opgebouwd. [eiser] heeft gedaan wat van hem verwacht mocht worden ter onderbouwing van zijn stelling ter zake, Uit de e-mail van Zwitserleven (waarin blijkt dat op naam van [eiser] , al dan niet in combinatie met het contract van M.R.M., geen pensioenaanspraken werden gevonden) en het overzicht van mijnpensioenoverzicht.nl volgt dat er voor [eiser] geen pensioen bekend is bij Reaal/Zwitserleven. Der Wiese heeft verklaard noch onderbouwd hoe het mogelijk is dat dit pensioen niet bekend is bij deze instellingen, als er wel iets van pensioen zou zijn opgebouwd voor [eiser] .
Het subsidiaire betoog van Der Wiese, dat zij [eiser] wel heeft aangemeld bij Reaal, onderbouwt zij evenmin, anders dan door te stellen dat het formulier “naar alle waarschijnlijkheid” zou zijn doorgestuurd. Bovendien geldt, dat als zij [eiser] wel heeft aangemeld bij Reaal maar dit door het faillissement van M.R.M. niet werd verwerkt, dit ook voor haar risico komt. Dat het faillissement van M.R.M. relevant is in deze zaak, komt namelijk doordat Der Wiese haar onderbrengingsplicht van artikel 23 Pw heeft geschonden. Dit artikel bepaalt dat de werkgever verplicht is het pensioen bij een pensioenuitvoerder onder te brengen, door een schriftelijke uitvoeringsovereenkomst te sluiten met, en in stand te houden bij, een pensioenuitvoerder of andere toegelaten pensioeninstelling. Der Wiese heeft echter zelf aangegeven geen contractspartij te zijn in de uitvoeringsovereenkomst tussen M.R.M. en Reaal. Als zij haar wettelijke verplichting wel was nagekomen, had Reaal (of een andere pensioeninstelling) op grond van de tussen hen geldende uitvoeringsovereenkomst de aanmelding wel in behandeling genomen.
Dat Der Wiese geen premies voor [eiser] heeft afgedragen, wordt door haar niet betwist.
Het bovenstaande leidt ertoe dat tussen partijen een pensioenovereenkomst tot stand is gekomen en dat Der Wiese is tekortschoten in haar verplichting om het pensioen van [eiser] deugdelijk onder te brengen en pensioenpremies af te dragen.
Toerekenbaarheid
4.5.
[eiser] heeft ter zitting opgemerkt dat als zijn pensioen niet meer via M.R.M. kon worden ondergebracht, Der Wiese dit op een andere manier had moeten onderbrengen.
4.6.
Der Wiese geeft aan dat zij in verband met het faillissement van M.R.M. per
26 februari 2013 onmogelijk aan de pensioentoezegging zoals voorvloeiend uit de tweede arbeidsovereenkomst kon voldoen. Als deze collectieve pensioenvoorziening niet meer bestaat, is van verplichte deelname geen sprake meer. Dit ligt buiten de risicosfeer van Der Wiese, waardoor Der Wiese een beroep op overmacht toekomt.
4.7.
Het beroep van Der Wiese op overmacht slaagt niet. De werkgever heeft op grond van artikel 23 Pw niet alleen de plicht om een uitvoeringsovereenkomst met een pensioenuitvoerder te sluiten, maar ook om zo’n overeenkomst in stand te houden zolang er sprake is van verwerving van pensioenaanspraken. Ook op dit punt moeten de gevolgen van het faillissement van M.R.M. dus voor rekening van Der Wiese komen.
Der Wiese heeft daarnaast niet onderbouwd waarom het komen te vervallen van de uitvoeringsovereenkomst tussen M.R.M. en Reaal tot gevolg zou hebben dat de pensioenovereenkomst tussen Der Wiese en [eiser] ook komt te vervallen.
Schade
4.8.
[eiser] stelt dat zijn schade bestaat uit de werkgeverspremie die ten onrechte door Der Wiese niet is afgedragen. [eiser] heeft betaling van een netto bedrag gevorderd.
4.9.
Der Wiese acht de schadevordering in strijd met de Pw nu artikel 65 lid 1 daarvan een afkoopverbod inhoudt. Daarnaast brengt het karakter van een pensioenregeling met zich dat niet meegegaan kan worden met het betoog dat werkgeverspremies als nettobedragen gevorderd kunnen worden. Bruto werkgeverspremies kunnen niet aan een deelnemer worden overgedragen, want die strekken tot pensioenopbouw.
Bovendien zou de door [eiser] gestelde schade niet vaststaan. Deze kan pas worden vastgesteld op het moment dat [eiser] de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Aldus Der Wiese.
4.10.
De uitkering van een vervangende schadevergoeding is niet in strijd met het afkoopverbod van artikel 65 Pw. Afkoop wordt volgens art 1 Pw gedefinieerd als “iedere handeling waardoor pensioenaanspraken en pensioenrechten hun pensioenbestemming verliezen (…)”. Hier is echter nog geen pensioenaanspraak of pensioenrecht tot stand gekomen. Er is namelijk geen pensioenreglement dat de relatie van [eiser] en een verzekeraar beheerst, waaraan [eiser] eventueel, los van de vraag of premiebetaling daar een voorwaarde voor is, aanspraken kan ontlenen.
In beginsel staat het elke schuldeiser vrij te kiezen of hij nakoming of vervangende schadevergoeding wenst. Niet valt in te zien waarom [eiser] in dit geval geen vordering tot schadevergoeding kan instellen. Hier is geen sprake van een verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds, in een beroepspensioenfonds of op grond van een cao, maar bestond tussen Der Wiese en [eiser] contractsvrijheid bij het aangaan van de pensioenovereenkomst. Nu Der Wiese niet voldaan heeft aan haar verplichting tot onderbrenging en premieafdracht, moet zij worden geacht jegens [eiser] te zijn te kort geschoten in het kader van de arbeidsovereenkomst en de pensioentoezegging tussen partijen. Ingevolge artikel 6:74 Burgerlijk Wetboek dient Der Wiese de schade die [eiser] hierdoor lijdt aan hem te vergoeden. [eiser] is dus gerechtigd schadevergoeding te vorderen in plaats van nakoming van de pensioenovereenkomst. Der Wiese heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan dit anders zou zijn.
Aangezien de vervangende schadevergoeding in de plaats treedt van de prestatie zelf zal het in beginsel gaan om vergoeding van de waarde van de prestatie. In dit geval kan dat worden begroot op het bedrag aan werkgeverspremie (alsook Gerechtshof Amsterdam, 4 juni 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:1665). Der Wiese heeft tegen deze achtergrond niet onderbouwd waarom de waarde van de prestatie niet uit een bedrag ter hoogte van de werkgeverspremies (het bedrag dat ten behoeve van de pensioenvoorziening door Der Wiese voldaan had moeten worden) zou bestaan, noch een alternatieve manier om de waarde te berekenen aangedragen. De werkgeverspremie is bovendien vast te stellen aan de hand van de pensioenovereenkomst, en is niet afhankelijk van toekomstige gebeurtenissen.
Een vergoeding voor schade is in principe niet fiscaal belast. Het gaat immers om compensatie van geleden nadeel en dat is geen bron in de Wet inkomstenbelasting 1964/2001. Dat kan anders zijn wanneer de vergoeding in een zodanig verband staat met de dienstbetrekking, dat deze als loon dient te worden aangemerkt. Daarvan is hier in beginsel geen sprake. Het werkgeversgedeelte van de pensioenpremie valt niet onder dit loonbegrip (zie Hoge Raad, 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1784). Zonder nadere toelichting valt niet in te zien waarom vervangende schadevergoeding dan wel onder het loonbegrip zou vallen.
Omdat de berekening en daarmee de hoogte van het bedrag aan werkgeverspremies door Der Wiese niet wordt betwist, komt het bedrag van € 3.203,57 in beginsel voor toewijzing in aanmerking.
Verjaring
4.11.
[eiser] geeft aan dat er geen sprake van verjaring is omdat hij de verjaring heeft gestuit door de mails van 3 februari 2014, 9 september 2014, 8 december 2014, 21 augustus 2015, 9 november 2015, 30 juni 2016, 28 juli 2016, 5 oktober 2016, 1 december 2016 en 6 april 2017 en de brief van 25 februari 2019.
4.12.
Der Wiese voert het verweer dat de vordering van [eiser] is verjaard. De ingebrekestelling op 25 februari 2019 is te laat verstuurd. De e-mails waarnaar [eiser] verwijst gaan over een losstaande zaak. De uitlatingen van [eiser] zijn niet van dien aard dat aanspraak op nakoming of schadevergoeding kan worden afgeleid.
4.13.
De vordering tot nakoming is hetzij bij dagvaarding van 21 mei 2019 hetzij bij conclusie van antwoord in reconventie van 21 augustus 2019 (duidelijk) in een vordering tot vervangende schadevergoeding omgezet. Voor het beoordelen van het verjaringsverweer is relevant of de vordering tot nakoming op het moment van omzetten al was verjaard. Hiervoor geldt volgens artikel 3:307 BW een termijn van 5 jaar na de aanvang van de dag, volgende op die waarop die vordering opeisbaar is geworden. Der Wiese heeft onbetwist gesteld dat de verjaringstermijnen maandelijks zijn gaan lopen van 1 augustus 2012 tot en met 31 januari 2014.
De verjaringstermijn van vijf jaar kan worden gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (artikel 3:317 lid 1 BW). Met Der Wiese is de kantonrechter het eens dat veel van de door [eiser] aangevoerde e-mails zien op een pensioenregeling voor het personeel van Der Wiese, en niet specifiek op de aanmelding van [eiser] . Dit is echter anders als het gaat om de e-mail van 9 november 2015, waarin [eiser] het volgende aangeeft.
(…) Ik zit nu al bijna 3 jaar (!) te wachten op de contractueel afgesproken Pensioenregeling/-bijdrage. Elke maand loopt de vordering verder op.
Als er op onze volgende afspraak op 20 november nog steeds geen inhoudelijke actie op tafel ligt, dan rest mij geen andere weg dan het uit handen te geven aan de advocaat die dit voor mij heeft uitgezocht.
(…)
Hieruit heeft Der Wiese moeten begrijpen dat [eiser] zich het recht nakoming te vorderen van de tussen hun gesloten pensioenovereenkomst voorbehield. Er is dus geen sprake van verjaring.
Rechtsverwerking
4.14.
Het beroep op rechtsverwerking kan, aldus [eiser] , niet slagen nu hij door de mailcorrespondentie juist signalen heeft afgegeven dat hij Der Wiese aan pensioenaanspraken houdt. Daarnaast is enkel tijdsverloop of stilzitten hiervoor onvoldoende. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden waardoor bij Der Wiese het vertrouwen is gewekt dat [eiser] zijn aanspraak niet meer geldend zou maken of Der Wiese onredelijk zou worden benadeeld als hij zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.
4.15.
Der Wiese beroept zich op rechtsverwerking. Na zijn e-mail van 9 november 2015 heeft [eiser] niets meer laten horen over zijn vermeende pensioenvordering. [eiser] berustte in de omstandigheid dat hij geen deelnemer was in de gestaakte pensioenregeling. Pas bij brief van 25 februari 2019 wordt hieraan gerappelleerd. Der Wiese heeft er daardoor gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat [eiser] de vorderingen niet meer te gelde zou maken. Naar oordeel van Der Wiese is de verstoorde relatie met [eiser] de reden dat laatstgenoemde zes jaar na dato wenst dat het pensioengeschil aan de kaak wordt gesteld.
4.16.
In aanmerking genomen dat een beroep op rechtsverwerking neerkomt op een beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid, kan zodanig beroep slechts in uitzonderlijke omstandigheden gegrond worden geoordeeld. Dit brengt ook mee dat genoegzame concrete feiten moeten zijn aangevoerd, waarop dit beroep kan worden gegrond. Der Wiese heeft geen omstandigheden genoemd waardoor het vertrouwen is gewekt dat [eiser] de vorderingen niet meer te gelde zou maken. Het enkel tijdsverloop na de e-mailberichten van [eiser] van 21 augustus 2015 (
Tevens zit ik persoonlijk ook nog steeds te wachten op de niet geregistreerde inschrijving sinds 1 augustus 2012)en 9 november 2015 is hiervoor onvoldoende. Der Wiese heeft, naast het tijdsverloop, geen feiten gesteld waaruit de berusting van [eiser] zou blijken. Dat de verstoorde relatie tussen partijen er mogelijk toe geleid heeft dat [eiser] Der Wiese nu in rechte heeft betrokken, zegt niets nu hij daartoe gerechtigd was. De genoemde omstandigheden rechtvaardigen een beroep op rechtsverwerking dus niet.
Wettelijke rente
4.17.
[eiser] vordert de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de datum waarop elk deelbedrag van € 3.203,57 maandelijks bij de pensioenuitvoerder gestort had moeten worden tot aan de dag der betaling. Hij noemt hierbij als voorbeeld de werkgeversbijdrage over augustus 2012, welke uiterlijk 31 augustus 2012 betaald had moeten zijn. De rente over dit deelbedrag wordt dan ook berekend vanaf 1 september 2012.
4.18.
Der Wiese betwist de wettelijke rente verschuldigd te zijn.
4.19.
Op grond van artikel 6:119 BW bestaat de schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest.
[eiser] vordert vervangende schadevergoeding. De gevorderde wettelijke rente kan worden toegewezen vanaf de datum waarop Der Wiese met betaling van de vervangende schadevergoeding in verzuim is gekomen. Omdat ter zake van de betaling daarvan geen termijn is gesteld, zal de kantonrechter de wettelijke rente doen ingaan per de datum van de dagvaarding.
Proceskosten
4.20.
Der Wiese wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.
In voorwaardelijke reconventie (= de eventuele vordering van Der Wiese)
4.21.
De kantonrechter begrijpt de vordering van Der Wiese zo dat de reconventionele vordering is ingesteld onder de voorwaarde dat in conventie de vordering tot nakoming wordt toegewezen. Nu er geen vordering tot nakoming maar een vordering tot vervangende schadevergoeding wordt toegewezen, is de voorwaarde niet vervuld, zodat aan de inhoudelijke behandeling van de vordering in reconventie niet wordt toegekomen.
4.22.
Over de proceskosten wordt als volgt geoordeeld. Der Wiese wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
5.1.
veroordeelt Der Wiese om aan [eiser] te betalen de som van € 3.203,57, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 21 mei 2019 tot aan de dag van betaling;
5.2.
veroordeelt Der Wiese in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] tot heden begroot op € 104,54 aan explootkosten, € 231,00 aan griffierecht en € 525,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (2,5 punt keer het liquidatietarief € 210,00);
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af wat meer of anders is gevorderd;
In voorwaardelijke reconventie
5.5.
verstaat dat de voorwaarde voor het instellen van de vorderingen in reconventie niet is vervuld;
5.6.
veroordeelt Der Wiese in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] tot heden begroot op € 210,- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Godrie, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2020.