Uitspraak
13 december 1985.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een vordering van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) tegen [verweerder] voor het verhaal van uitkeringen die aan de weduwe en de minderjarige zoon van een overleden ambtenaar zijn gedaan. De ambtenaar is overleden door een ongeval waarvoor [verweerder] aansprakelijk is. ABP heeft over de jaren 1971 tot en met 1978 pensioenen uitbetaald en zoekt verhaal op [verweerder] op basis van de Verhaalswet ongevallen ambtenaren (VOA). De Hoge Raad behandelt de vraag of bij de begroting van de overlijdensschade rekening moet worden gehouden met de heffing van inkomstenbelasting en premies voor sociale verzekeringen. De weduwe leeft sinds september 1973 in concubinaat met [betrokkene 2]. De Hoge Raad oordeelt dat de schadevergoeding op grond van artikel 1406 BW niet aan belastingheffing is onderworpen, ongeacht de wijze van uitkering. De Hoge Raad verwerpt het principale beroep van ABP en vernietigt het incidentele beroep van [verweerder], verwijzend de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. De kosten van het geding in cassatie worden aan de zijde van [verweerder] begroot op f. 656,30 aan verschotten en f. 3.000,-- voor salaris.