In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juli 2017 een prejudiciële beslissing genomen naar aanleiding van vragen van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een conserverende aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) die aan een belanghebbende is opgelegd na zijn emigratie naar Frankrijk. De Rechtbank had vragen over de toepassing van artikel 3.136 van de Wet IB 2001 en de goede trouw in relatie tot het belastingverdrag tussen Nederland en Frankrijk. De Hoge Raad concludeert dat het in de heffing betrekken van negatieve uitgaven bij emigratie ter zake van een lijfrenteaanspraak niet in strijd is met de goede trouw, mits de uitgaven zijn gedaan in de juiste periodes. De Hoge Raad beantwoordt ook de vraag over pensioenaanspraken en bevestigt dat de heffing in overeenstemming is met de goede trouw, voor zover het gaat om aanspraken die na 15 juli 2009 niet tot het loon zijn gerekend. Deze beslissing biedt duidelijkheid over de fiscale behandeling van emigranten en de toepassing van belastingverdragen.