ECLI:NL:HR:2017:2985

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 november 2017
Publicatiedatum
23 november 2017
Zaaknummer
17/00515
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conserverende aanslag inkomstenbelasting en pensioenbijdragen in het licht van belastingverdrag Nederland-Israël

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 november 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 20 december 2016. De zaak betreft een conserverende aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die is opgelegd aan de belanghebbende, die in 2012 naar Israël is geëmigreerd. De belanghebbende had een conserverend belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.121 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 800.694. De Rechtbank had geoordeeld dat het belasten van eerder niet tot het loon gerekende pensioenbijdragen en -aanspraken in strijd was met de goede trouw, zoals vastgelegd in het belastingverdrag tussen Nederland en Israël. De Hoge Raad heeft deze uitspraak vernietigd en geoordeeld dat de heffing op basis van artikel 3.136, lid 3, van de Wet IB 2001 niet in strijd is met de goede trouw, voor zover het gaat om pensioenregelingen die na 15 juli 2009 niet tot het loon zijn gerekend. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar de Rechtbank Noord-Holland voor verdere behandeling en beslissing, waarbij de rechtbank moet berekenen wat het te conserveren belastbaar inkomen uit werk en woning van de belanghebbende is, rekening houdend met de overwegingen van de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

24 november 2017
nr. 17/00515
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van de
Rechtbank Den Haagvan 20 december 2016, nr. SGR 16/5504, betreffende de aan
[X]te
[Z], Israël (hierna: belanghebbende) voor het jaar 2012 opgelegde conserverende aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake revisierente. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende heeft op 22 januari 2012 Nederland metterwoon verlaten en is per die datum geëmigreerd naar Israël.
2.1.2.
Op het moment van emigratie hield belanghebbende 100 percent van de aandelen in [C] Holding B.V. In deze vennootschap zijn de pensioenaanspraken van belanghebbende ondergebracht.
2.1.3.
Belanghebbende heeft aangifte gedaan van een te conserveren belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.121 en van een te conserveren belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 800.694.
2.1.4.
Met dagtekening 15 december 2015 is aan belanghebbende overeenkomstig de ingediende aangifte de in dit geding bestreden conserverende aanslag opgelegd. Het bedrag van € 48.121 dat is belast als inkomen uit werk en woning heeft betrekking op aanspraken en bijdragen ingevolge de pensioenregeling die eerder niet tot het loon zijn gerekend (artikel 3.136, lid 3, van de Wet IB 2001). Voorts is bij beschikking revisierente in rekening gebracht.
2.2.
Voor de Rechtbank was in geschil of het belasten van eerder niet tot het loon gerekende pensioenbijdragen en -aanspraken op grond van artikel 3.136, lid 3, van de Wet IB 2001 in strijd is met de goede trouw die in acht moet worden genomen bij de toepassing en uitleg van het belastingverdrag tussen Nederland en Israël van 2 juli 1973 (hierna: het Verdrag). De Rechtbank heeft die vraag bevestigend beantwoord. De Rechtbank heeft daarom het te conserveren inkomen uit werk en woning gesteld op nihil, de conserverende aanslag verminderd en de beschikking revisierente vernietigd. Hiertegen richt zich het middel.
2.3.1.
In artikel 20 van het Verdrag is bepaald dat het heffingsrecht ter zake van pensioenen en andere soortgelijke beloningen onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 21, eerste lid, bij uitsluiting is toegewezen aan de woonstaat, in dit geval Israël. Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 14 juli 2017, nr. 17/01256, ECLI:NL:HR:2017:1324, BNB 2017/186, komt de heffing op basis van artikel 3.136, lid 3, van de Wet IB 2001 dan niet in strijd met de goede trouw die in acht moet worden genomen bij de uitleg en toepassing van het Verdrag, voor zover het gaat om aanspraken en bijdragen ingevolge de pensioenregeling die na 15 juli 2009 op grond van artikel 3.81 van de Wet IB 2001 niet tot het loon zijn gerekend.
2.3.2.
Gelet op het hiervoor in 2.3.1 overwogene kan de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een berekening van het te conserveren belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende met inachtneming van het vorenstaande.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door de verwijzingsrechtbank zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor de Rechtbank en in verband met de behandeling van het bezwaar een vergoeding zal worden toegekend.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
verwijst het geding naar de Rechtbank Noord-Holland ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers‑van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2017.