Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
- Het op 19 juli 2016 of in de periode van 21 juni 2016 tot en met 19 juli 2016 te [plaats 2] , bedrijfs- of beroepsmatig, met anderen of alleen, aanwezig hebben van hennep en/of het hebben van een hennepkwekerij met een groot aantal (582) hennepplanten;
- Het in de periode van 1 november 2015 tot en met 19 juli 2016 te [plaats 2] , samen met anderen of alleen, door middel van braak of verbreking, stelen van elektriciteit.
[het hof begrijpt: € 1.213], de boete voor het jaar 2014 verminderd naar € 868, de boete voor het jaar 2016 verminderd naar € 14.250, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.731 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 94 aan hem vergoedt.
3.Geschil en conclusies van partijen
4.Gronden
- 15-04-2014 Aankoop Volkswagen Jetta [kenteken 1] (onder “benoemde posten”);
- 07-09-2015 Aankoop Piaggio MP3 500 LT (onder “benoemde posten”);
- Contante uitgaven/bonnen (onder “nog in te voegen benoemde posten”);
- Volgens overzicht bank [belanghebbende] (onder “nog in te voegen benoemde posten”)
- Ten aanzien van de uitgaven in 2013 (€ 126 assurantiekosten en € 359 scooterkosten) stelt het hof vast dat deze zijn gedaan vanaf de bankrekeningen van [belanghebbende] . Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze bedragen contant door [D] aan belanghebbende zijn vergoed.
- Ten aanzien van de uitgaven in 2014 (€ 100 kosten Foot Locker) acht het hof niet aannemelijk gemaakt dat de aankoop die via de bankrekening van [D] is gedaan correspondeert met de bon die bij de doorzoeking is aangetroffen.
- Ten aanzien van de uitgaven in 2015 (€ 420 scooterkosten en € 560 kosten voor sieraden) is het hof van oordeel dat de overgelegde betaling van € 60 van (de bankrekening van) [D] aan [bedrijf 12] niet correspondeert met één van de benoemde posten. Met betrekking tot de overige € 360 aan scooterkosten en de € 560 aan kosten voor sieraden acht het hof niet aannemelijk gemaakt dat deze bedragen contant door [D] zijn betaald.
‘er in dit onderzoek meerdere verdachten zijn betrokken. (…) Onduidelijk is welke verdachte welk aandeel heeft op het berekende voordeel. Op grond van art. 36e lid 7 Sr wordt voorgesteld om het wederrechtelijk verkregen voordeel aan ieder der verdachten hoofdelijk dan wel voor een door de rechter te bepalen deel aansprakelijk te stellen (…).’Deze andere verdachten betreffen onder meer de bewoners van het adres [adres 4] te [plaats 2] , [G] , die in de TCI-melding wordt genoemd als eigenaar van de hennepkwekerij en [F] , die op 19 juli 2016 werd aangetroffen in een caravan in de schuur waarin de hennepkwekerij was gevestigd. Ten aanzien van elk van deze verdachten is een (nagenoeg identiek) rapport wederrechtelijk verkregen voordeel opgemaakt, waarin de totale (netto) opbrengst steeds wordt berekend op € 202.112,97. De inspecteur heeft de volledige (netto) opbrengst in zijn geheel aan belanghebbende toegerekend.
volledigeopbrengst naar hem toevloeide. Op de camerabeelden, waarop belanghebbende op 18 en 23 april 2016 is herkend, zijn ook een aantal andere personen te zien. Zoals in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel is vermeld, is het naar het oordeel van het hof waarschijnlijk(er) dat meerdere verdachten voordeel van deze hennepkwekerij hebben behaald. Dat een verbalisant van de politie belanghebbende nog heeft herkend op de camerabeelden van 15 april 2016, maakt het voorgaande niet anders. De inspecteur heeft ter onderbouwing van de correctie nog gewezen op hetgeen is vermeld op pagina’s 10 tot en met 12 van het controlerapport, te weten dat bij de doorzoeking van de [adres 2] te [woonplaats] een handgeschreven notitie is aangetroffen waarop wordt verwezen naar hennepsoorten. Daarnaast zijn in een kluisje in de woning aan de [adres 2] kladaantekeningen aangetroffen waarop geldbedragen (in coupures) zijn geschreven. Noch deze notitie noch de kladaantekeningen bevinden zich in het dossier. Het hof acht het, anders dan de inspecteur heeft gesteld, niet redelijk om deze notities aan belanghebbende toe te schrijven en deze notities direct in verband te brengen met de hennepkwekerij te [plaats 2] . De inspecteur heeft namelijk niet onderbouwd waarom deze notities aan belanghebbende toegeschreven moeten worden en evenmin welke gevolgtrekking - in het licht van de hennepkwekerij te [plaats 2] - uit deze notities getrokken dient te worden. Hetgeen de inspecteur ter onderbouwing van het door hem geschatte inkomen van € 202.112 overigens nog heeft aangevoerd, brengt het hof ook niet tot een ander oordeel.
- Belanghebbende heeft voor de jaren 2013 en 2014 geen aangiften ingediend;
- Belanghebbende heeft over het jaar 2016 wel een aangifte ingediend, maar hierin is geen melding gemaakt van inkomsten van welke aard dan ook;
- De uitgaven van belanghebbende zijn dermate hoog dat deze niet kunnen worden gedaan van de bij de Belastingdienst bekend staande inkomensgegevens van nihil. Belanghebbende was zich hiervan bewust (zie de vermogensvergelijkingen);
- De handelingen van belanghebbende, gebaseerd op de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden, hebben er toe geleid dat te lage aanslagen IB/PVV zijn vastgesteld dan wel anderszins te weinig belasting is geheven. Gezien de hoogte van de extra inkomsten wist belanghebbende dat hierover belasting verschuldigd was;
- Belanghebbende wist dat hij activiteiten heeft ontplooid waarvoor hij gelden heeft ontvangen;
- Belanghebbende heeft de inkomsten uit het zicht van de fiscus willen houden en heeft daarbij willens en wetens de reële kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven;
- Gelet op de omvang van het bedrag aan belasting dat hierdoor te weinig is geheven, moet belanghebbende zich er ook bewust van zijn geweest dat door deze inkomsten niet te vermelden in zijn aangifte een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven.
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep in de zaken met nummers 21/00709 en 21/00710 gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, maar alleen wat betreft de beslissing op het beroep met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2016, de bijbehorende rente- en boetebeschikking(en) en de beslissing met betrekking tot de (proces)kostenvergoeding voor bezwaar en beroep;
- verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond, maar alleen wat betreft de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2016 en de bijbehorende rentebeschikkingen;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar, maar alleen wat betreft de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2016 en de bijbehorende rentebeschikkingen;
- vermindert de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2016 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.797;
- vermindert de beschikkingen belastingrente voor 2016 evenredig;
- vermindert de boetebeschikking voor 2016 tot € 713;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de schade die belanghebbende heeft geleden tot een bedrag van € 1.000;
- bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep bij het hof van € 134 vergoedt;
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van de bezwaarfase en de kosten van het geding bij de rechtbank en het hof van, in totaal, € 4.088.
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).