4.5.Zijn de belastingaanslagen tot de juiste bedragen opgelegd?
4.5.1.Indien de vereiste aangifte niet is gedaan, wordt het beroep van belastingplichtige ongegrond verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
4.5.2.De inspecteur stelt dat voor de jaren 2003 tot en met 2006, 2008 en 2009 de vereiste aangiften niet zijn gedaan. Ten aanzien van de jaren 2003 tot en met 2006 en 2008 zijn de vereisten aangiften niet gedaan, omdat belanghebbende aanzienlijk te lage aangiften heeft gedaan door de inkomsten zoals vermeld in de groeidocumenten niet aan te geven. Ten aanzien van het jaar 2009 stelt de inspecteur dat belanghebbende na uitgenodigd en aangemaand te zijn geen aangifte heeft gedaan.
2003 tot en met 2006 en 2008
4.5.3.De vereiste aangifte is, onder andere, niet gedaan indien één of meer gebreken in de aangifte ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting, zowel in absoluut als in relatief opzicht. Bij deze beoordeling moeten de normale regels van stelplicht en bewijslast worden toegepast.Een afwijking van 19% dient in elk geval als verhoudingsgewijs aanzienlijk te worden beschouwd.De inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen in het geval dat de belastingplichtige ten tijde van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. De bewijslast dat de vereiste aangifte niet is gedaan, rust op de inspecteur.
4.5.4.Ten aanzien van de jaren 2003 tot en met 2006 en 2008 stelt de inspecteur dat belanghebbende aanzienlijke bedragen aan inkomsten niet heeft aangegeven. Bij de doorzoeking van de woning van de schoonvader zijn onder andere de groeidocumenten in beslag genomen. In deze documenten zijn inkomsten en uitgaven opgenomen. Met betrekking tot de onderhavige periode is ook een verdeling van de resultaten opgenomen tussen de schoonvader en belanghebbende. In de strafzaak hebben de rechtbank en het gerechtshof de groeidocumenten eveneens als weergave aangemerkt van de werkelijke verdiensten.
4.5.5.Belanghebbende betwist niet dat hij meer inkomsten heeft gegenereerd dan aangegeven, maar wijst erop dat het gaat om niet opeisbare vorderingen vanwege een afspraak om pas op het moment dat er geld was om te betalen, de factuur in orde te maken. Volgens belanghebbende kunnen de vorderingen daarom niet in de belastingheffing van de onderhavige jaren worden betrokken. Belanghebbende stelt voorts dat de inspecteur te hoge bedragen aan hem heeft toegerekend.
4.5.6.Het hof acht de groeidocumenten betrouwbaar. Belanghebbende heeft lagere bedragen opgenomen in zijn aangiften dan volgt uit de groeidocumenten die de schoonvader heeft opgesteld waarin de beloning van belanghebbende is opgenomen voor zijn werkzaamheden.
Belanghebbende heeft zijn stellingen dat sprake zou zijn van vorderingen onder opschortende voorwaarde of van onjuiste toerekening of dubbeltellingen niet met bewijsstukken onderbouwd. Het hof gaat daarom aan die stellingen voorbij. Dat heeft tot gevolg dat gebreken in de aangifte ertoe hebben geleid dat de volgens de aangiften verschuldigde belasting telkens verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijke verschuldigde belasting en ook in absoluut opzicht aanzienlijk is. Belanghebbende wist of had zich ervan bewust moeten zijn dat door deze inkomsten niet in de aangifte op te nemen een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven. Het standpunt van belanghebbende dat een professionele belastingadviseur zijn aangiften heeft gedaan en hem niks verweten kan worden, gaat eveneens niet op. Het gaat bij de zogenoemde omkering van de bewijslast niet om een maatregel waarop strafrechtelijke beginselen van toepassing zijn. Kennis en inzicht van personen aan wie een belastingplichtige het doen van aangifte overlaat of die de belastingplichtige anderszins behulpzaam zijn geweest bij de nakoming van zijn verplichting tot het doen van aangifte, moeten daarom in dit verband aan die belastingplichtige worden toegerekend.
Het hof is van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan. Dat leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast ten aanzien van de jaren 2003 tot en met 2006 en 2008.
4.5.7.Ten aanzien van het jaar 2009 heeft belanghebbende geen aangiften IB/PVV en Zvw ingediend, ondanks dat belanghebbende daartoe was uitgenodigd en aangemaand. Belanghebbende stelt dat de inspecteur heeft toegezegd dat belanghebbende geen aangiften hoefde te doen tot een nadere instructie volgt en verzoekt daarom de getuigen [C] en [D] te horen. Voorts voert belanghebbende aan dat hij de uitnodiging en aanmaning tot het doen van aangiften over dit jaar niet heeft ontvangen.
4.5.8.De vereiste aangifte is onder meer niet gedaan als de belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, de daarbij gestelde termijn ongebruikt heeft laten verstrijken en tevens geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid om aangifte te doen binnen een door de inspecteur bij aanmaning gestelde termijn.De inspecteur moet aannemelijk maken dat de uitnodiging tot het doen van aangifte op het adres van belanghebbende is ontvangen. Vervolgens moet de inspecteur ook aannemelijk maken dat belanghebbende na het verstrijken van de aangiftetermijn is aangemaand.
4.5.9.De inspecteur heeft stukken overgelegd met dagtekening 22 april 2020 uit de verzendadministratie van de Belastingdienst. Met betrekking tot het jaar 2009 acht het hof aannemelijk dat de uitnodiging(, herinnering) en aanmaning aan het juiste adres zijn geadresseerd. De uitnodiging heeft een dagtekening van 27 februari 2010. Uit het verzendrapport volgt dat in de periode van 17 februari 2010 tot en met 23 februari 2010 de uitnodiging is aangeboden aan TNT post. Er is uitstel verleend tot 1 mei 2011. Met dagtekening 27 mei 2011 is een herinnering verzonden aan belanghebbende aan het juiste adres met een uiterste reactietermijn van 14 juni 2011. Met dagtekening 4 juli 2011 heeft de inspecteur een aanmaning verzonden met een uiterste reactietermijn van 18 juli 2011. De aanmaning is op 28 juni 2011 ter verzending aangeboden aan PostNL(tot 31 mei 2011 genaamd TNT post).
De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst of aanbieding op het adres. Het ligt vervolgens op de weg van de belastingplichtige voormeld vermoeden te ontzenuwen. Belanghebbende heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende gesteld om dat vermoeden te ontzenuwen.
Belanghebbende heeft dus ook voor het jaar 2009 niet de vereiste aangifte gedaan,
4.5.10.Belanghebbende heeft een verzoek gedaan tot het horen als getuige van
(oud-)ambtenaren van de Belastingdienst in het kader van het doen van de aangifte 2009. Belanghebbende stelt dat de aangifte 2009 niet is gedaan, gelet op de toezegging van de inspecteur dat hij niet aan de aangiftetermijn hoefde te voldoen. Hij wijst daarbij op de door hem overgelegde stukken.
4.5.11.Het hof oordeelt als volgt. Het is voor belanghebbende niet mogelijk gebleken de door hem gewenste getuigen op te roepen aangezien hij niet over de adresgegevens van die (oud-)ambtenaren beschikt en de Belastingdienst zijn oproepingen ook niet wenste door te geleiden. Uit de door belanghebbende overgelegde stukken kan echter niets van een toezegging door de inspecteur worden gelezen. Belanghebbende heeft in dit verband gewezen op een e-mail van [C] van 5 juli 2012 aan zijn schoonvader. Daarin staat echter slechts dat de inspecteur zo lang mogelijk zal wachten met het opleggen van de aanslagen en geen toezegging over het niet hoeven indienen van aangiften. Het is overigens een feit van algemene bekendheid dat afspraken om geen aangifte in te dienen niet worden gemaakt met belastingplichtigen die voor het doen van die aangifte zijn uitgenodigd. In zoverre is geen sprake van een feit dat in geschil is.
4.5.12.Gelet op het vorenstaande is in deze zaak geen aanleiding om belanghebbende in de gelegenheid te stellen alsnog de getuigen op te roepen. Het hof ziet ook geen aanleiding om zelf deze getuigen op te roepen.
Het hof merkt overigens op dat het niet zo kan zijn dat in het geval een belanghebbende oud-ambtenaren van de Belastingdienst wil oproepen als getuige, de Belastingdienst, dan wel het Ministerie van Financiën als werkgever, geen medewerking verleent aan het doorgeleiden van die oproepen aan deze oud-ambtenaren en het een belanghebbende op die wijze onmogelijk wordt gemaakt een dergelijke oud-ambtenaar te doen horen op een zitting van de rechter. Die oud-ambtenaren zijn overigens pas verplicht om ter zitting te verschijnen als zij zijn opgeroepen door de rechter.
4.5.13.Vervolgens dient het hof te beoordelen of de door de inspecteur gemaakte schatting van het belastbare inkomen redelijk is. Het vereiste van een redelijke schatting strekt, in de context van de omkering en verzwaring van de bewijslast, ertoe te voorkomen dat een aanslag naar willekeur wordt vastgesteld door de inspecteur.In dat kader rust op de inspecteur de taak zijn schatting van het inkomen zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan. Beoordeeld moet worden of een schatting van de inspecteur niet willekeurig is.Voor de beoordeling of de schatting redelijk (niet willekeurig) is, dient mede in aanmerking te worden genomen in hoeverre de inspecteur beschikt over gegevens voor het opleggen van een aanslag en in hoeverre ervan mag worden uitgegaan dat de belastingplichtige in staat is opening van zaken te geven.Indien de hoogte van de schatting wordt betwist, komt de belastingrechter de bevoegdheid toe de schatting op redelijkheid te toetsen en zo nodig door een eigen in goede justitie opgemaakte schatting te vervangen.
4.5.14.Het hof acht de schatting redelijk aangezien de inspecteur voor het opleggen van de aanslagen is aangesloten bij de groeidocumenten. Dat er mogelijk sprake zou zijn van een andere verdeling dan de verdeling die is opgesteld door de schoonvader maakt de schatting van de inspecteur niet willekeurig. Dat geldt evenzeer voor het voorbijgaan aan een dotatie aan de FOR aangezien een onderbouwing dat en tot welk bedrag aan belanghebbende het recht op toevoeging aan de FOR toekomt, ontbreekt. De inspecteur heeft de belastbare winst uit onderneming in redelijkheid geschat. Het hof acht de schatting redelijk aangezien de inspecteur voor de jaren 2007 en 2008 is aangesloten bij de gegevens uit de groeidocumenten en voor het jaar 2009 – omdat de groeidocumenten luiden tot en met april 2009 – is aangesloten bij de lagere gegevens uit 2008 in plaats van een extrapolatie van de in de eerste vier maanden van 2009 in de groeidocumenten vermelde inkomsten.
4.5.15.Het hof is van oordeel dat belanghebbende niet heeft doen blijken ofwel overtuigend heeft aangetoond dat de belastingaanslagen te hoog zijn vastgesteld. Belanghebbende heeft geen bewijs geleverd over de onjuistheid van de belastingaanslagen. Dat er sprake zou zijn van vorderingen onder opschortende voorwaarde, van een andere verdeling dan de verdeling die is opgesteld door de schoonvader of van dubbeltellingen heeft belanghebbende niet overtuigend aangetoond. Belanghebbende woont in Nederland en dient aangifte te doen over het wereldinkomen. De bewijslast voor voorkoming van dubbele belasting op grond van het Verdrag met Spanje rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft niet overtuigend aangetoond dat Spanje een heffingsrecht heeft. Ten aanzien van een mogelijke dotatie aan de FOR rust de bewijslast reeds op belanghebbende. Hij heeft slechts stellingen betrokken, maar die niet met bewijsstukken onderbouwd, zodat ook in zoverre de onjuistheid van de aanslagen niet overtuigend is aangetoond.