In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) die door de inspecteur is opgelegd aan belanghebbende over de periode van 3 september 2013 tot en met 24 november 2016. De inspecteur heeft ook een verzuimboete opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking, maar de inspecteur heeft deze ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ten dele gegrond verklaarde en de boete verminderde, maar de naheffingsaanslag ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Tijdens de zitting heeft belanghebbende diverse argumenten naar voren gebracht, waaronder dat de naheffingsaanslag in strijd is met het Unierecht en dat de rechtbank onbevoegdelijk uitleg heeft gegeven aan het Unierecht. Het hof heeft deze argumenten verworpen en geoordeeld dat de naheffingsaanslag rechtmatig is opgelegd. Het hof heeft ook geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een hogere proceskostenvergoeding rechtvaardigen en dat het verdedigingsbeginsel niet is geschonden. De rechtbank heeft de boete met 5% verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar het hof heeft geen aanleiding gezien om deze beslissing te herzien. Uiteindelijk heeft het hof het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.