ECLI:NL:HR:2005:AT4468
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- J.C. van Oven
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de Meststoffenwet bij naheffingsaanslag overschotheffing en goedkeuring door de grondkamer
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de overschotheffing die aan de belanghebbende is opgelegd voor het jaar 1988, ter hoogte van ƒ 996,10. De naheffingsaanslag werd opgelegd door de inspecteur van het Bureau Heffingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Na bezwaar van de belanghebbende handhaafde de inspecteur de aanslag, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarop de belanghebbende cassatie instelde tegen deze uitspraak. De minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij diende een verweerschrift in, en er volgden conclusies van repliek en dupliek van de belanghebbende en de minister.
De belanghebbende betoogde in cassatie dat het Hof een onjuiste maatstaf had aangelegd bij de beoordeling van de naheffingsaanslag. Hij stelde dat bij de berekening van de verschuldigde overschotheffing ook de percelen die hij had gepacht, in aanmerking moesten worden genomen. De Hoge Raad oordeelde echter dat de grond die tot het bedrijf behoort, zoals bedoeld in artikel 13, lid 4, van de Meststoffenwet, alleen die grond omvat die is aangewezen in artikel 1 van die wet, en dat dit alleen geldt voor grond die is gepacht op basis van een door de grondkamer goedgekeurde overeenkomst.
De Hoge Raad concludeerde dat de opvatting van de belanghebbende onjuist was, en dat het Hof terecht had geoordeeld dat de gepachte grond niet kon worden aangemerkt als tot het bedrijf behorende landbouwgrond. De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 22 april 2005.