ECLI:NL:HR:2005:AT4468

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38257
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
  • J.C. van Oven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Meststoffenwet bij naheffingsaanslag overschotheffing en goedkeuring door de grondkamer

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de overschotheffing die aan de belanghebbende is opgelegd voor het jaar 1988, ter hoogte van ƒ 996,10. De naheffingsaanslag werd opgelegd door de inspecteur van het Bureau Heffingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Na bezwaar van de belanghebbende handhaafde de inspecteur de aanslag, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarop de belanghebbende cassatie instelde tegen deze uitspraak. De minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij diende een verweerschrift in, en er volgden conclusies van repliek en dupliek van de belanghebbende en de minister.

De belanghebbende betoogde in cassatie dat het Hof een onjuiste maatstaf had aangelegd bij de beoordeling van de naheffingsaanslag. Hij stelde dat bij de berekening van de verschuldigde overschotheffing ook de percelen die hij had gepacht, in aanmerking moesten worden genomen. De Hoge Raad oordeelde echter dat de grond die tot het bedrijf behoort, zoals bedoeld in artikel 13, lid 4, van de Meststoffenwet, alleen die grond omvat die is aangewezen in artikel 1 van die wet, en dat dit alleen geldt voor grond die is gepacht op basis van een door de grondkamer goedgekeurde overeenkomst.

De Hoge Raad concludeerde dat de opvatting van de belanghebbende onjuist was, en dat het Hof terecht had geoordeeld dat de gepachte grond niet kon worden aangemerkt als tot het bedrijf behorende landbouwgrond. De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 22 april 2005.

Uitspraak

Nr. 38.257
22 april 2005
BK
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 29 maart 2002, nr. BK-01/00415, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de overschotheffing.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1988 een naheffingsaanslag in de overschotheffing op grond van de Meststoffenwet opgelegd ten bedrage van ƒ 996,10, welke naheffingsaanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de inspecteur van het Bureau Heffingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: de Inspecteur) is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: de Minister) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Minister heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de klacht
Belanghebbende klaagt in cassatie dat het Hof een onjuiste maatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling van de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag overschotheffing en betoogt dat bij de berekening van de verschuldigde overschotheffing mede in aanmerking moeten worden genomen de percelen die belanghebbende, bij mondelinge en niet door de grondkamer goedgekeurde overeenkomsten, heeft gepacht.
De klacht faalt. Onder de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die voor de toepassing van artikel 13, lid 4, van de Meststoffenwet (in de voor het jaar 1988 geldende tekst) bij de berekening van de overschotheffing in aanmerking moet worden genomen, dient te worden verstaan de in artikel 1 van die wet aangewezen grond. Aldaar wordt aangewezen, voorzover in deze van belang, landbouwgrond die tot het bedrijf behoort ingevolge een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst. De door belanghebbende gehuldigde opvatting dat doel en strekking van deze bepaling meebrengen dat de eis van de goedkeuring door de grondkamer in het geval van belanghebbende niet geldt, is onjuist. Terecht heeft het Hof dan ook geoordeeld dat de door belanghebbende gepachte grond bij de berekening van de overschotheffing niet kan worden aangemerkt als tot het bedrijf van belanghebbende behorende landbouwgrond.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2005.