Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
[E] is aandeelhouder en directeur van belanghebbende. Tot 10 januari 2006 is de BV eigenaar van een onroerende zaak (een garagebedrijf) gelegen in [plaats 1]. Deze onroerende zaak werd door de BV verhuurd en als belegging aangehouden en is op 10 januari 2006 aan de zittende huurder geleverd. Ter zake van de hierbij behaalde boekwinst van € 1.485.168 heeft belanghebbende een herinvesteringsreserve gevormd.
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Er bevindt zich geen concreet verzoek om uitstel voor de aangifte van belanghebbende in het dossier. De bewijslast dat om uitstel is verzocht rust op de Inspecteur. De Inspecteur heeft niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan;
De bewijslast rust op de Inspecteur. Volgens de Inspecteur is het uitstel verleend bij brief van 3 maart 2009, maar ik acht dat onwaarschijnlijk en ongeloofwaardig, omdat de aangifte reeds op 29 december 2008 was ingediend.
Er is geen concreet bewijs van het verlenen van het uitstel overgelegd. Ik bestrijd de stelling van de Inspecteur dat toen belanghebbendes aangifte eenmaal was gedaan, zij nog steeds op een digitale lijst met verwerkte uitstelverzoeken voorkwam, waaruit de brief van 3 maart 2009 voortvloeide. Nu het uitstel niet voorafgaand aan het indienen van de aangifte is verleend en kenbaar gemaakt, is de aanslag buiten de termijn van artikel 11 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (hierna: de AWR) opgelegd en dient deze te worden vernietigd;
Hof: zie o.a. ECLI:NL:HR:2014:1190), handhaaf ik mijn stelling niet langer dat een eventuele vrijval van de herinvesteringsreserve niet aan de winst van belanghebbende, maar aan de winst van de BV dient te worden toegevoegd;
Het massale uitstel is via een diskette verleend, omdat belanghebbende elektronisch om uitstel heeft verzocht. In ons systeem zijn enkel de meest actuele acties zichtbaar, eerdere acties, zoals het uitreiken van de diskette, zijn overschreven. Ik wijs erop dat indien [Q] niet om uitstel had verzocht en er geen uitstel was verleend, [Q] te laat was geweest met het indienen van belanghebbendes aangifte. In dat geval zouden er aanmaningen aan [Q] zijn verzonden en zou er een boete aan belanghebbende zijn opgelegd. Dat is echter niet het geval geweest. Ik stel mij op het standpunt dat ik aan de op mij rustende bewijslast heb voldaan. Indien het Hof het nodig acht, ben ik bereid nader bewijs over het verleende uitstel te overleggen;
- Ik betwist dat belanghebbende tot 21 december 2007 een voortdurend herinvesteringsvoornemen had. Vanaf 25 september 2007 was er enkel nog sprake van een herinvesteringsvoornemen bij de nieuwe bestuurder van belanghebbende, maar dat was de onbevoegde persoon om over dat voornemen te beslissen.
- Gelet op hetgeen de Hoge Raad in zijn arresten van 23 mei 2014 heeft beslist (
- Gelet op hetgeen de Hoge Raad in zijn arresten van 23 mei 2014 heeft beslist (
- In de onderhavige zaak wordt voldaan aan de door de Hoge Raad geformuleerde vier voorwaarden om tot toepassing van fraus legis te komen. Anders dan belanghebbende stelt, vind ik niet dat het belang pas met het vrijgeven van het depot is overgegaan.
- Met betrekking tot de heffingsrente stel ik als volgt. Het door belanghebbende aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 25 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ8524, mist in het onderhavige geval toepassing.
4.Gronden
ons [cursivering: Hof]voorgenomen verbouwingswerkzaamheden’. Naar het Hof uit die brief begrijpt, was het aanvankelijk de bedoeling dat de herinvesteringsreserve mede zou worden afgeboekt op uitgaven voor een verbouwing samenhangende met de opzet van de bed en breakfast. De beoogde verbouwing liep evenwel vertraging op als gevolg van onderhandelingen met de gemeente, als gevolg waarvan een alternatieve herinvestering moest worden gezocht;
nadathet een kwalificerend belang heeft verworven in een belastingplichtige met een herinvesteringsreserve, maar is enkel afhankelijk gemaakt van (het samenstel van) de (rechts)handelingen die zich voordoen bij wijziging van een kwalificerend belang in een belastingplichtige met een herinvesteringsreserve.
De Inspecteur heeft dit gedaan in het bij de Rechtbank ingediende verweerschrift. Uit dit verweerschrift, in onderling verband gezien met de zich in het dossier bevindende stukken, blijkt het volgende.
Op 4 februari 2009 heeft de Inspecteur een vragenbrief gestuurd aan de toenmalige adviseur van belanghebbende. Deze brief is op 6 april 2009 beantwoord.
7 november 2014, nr. 13/04302, ECLI:NL:HR:2014:3119, is het Hof van oordeel dat dit griffierecht dient te worden betaald door de Minister van Veiligheid en Justitie.
5.Beslissing
verklaarthet hoger beroep ongegrond;
veroordeeltde Staat (de Minister van Veiligheid en Justitie) tot vergoeding van de schade die belanghebbende heeft geleden tot een bedrag van € 500;
gelastdat de Minister van Veiligheid en Justitie aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 493 vergoedt;
veroordeeltde Minister van Veiligheid en Justitie in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 490.
De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.