In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 mei 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting van belanghebbende, [X] B.V. De zaak betreft de vraag of de Inspecteur de aangegeven belastbare winst van belanghebbende terecht heeft verhoogd met een bedrag van € 879.457, en of de heffingsrente correct is berekend. De achtergrond van de zaak ligt in de verkoop van een pand door [Y] B.V. en de daaropvolgende investeringen in onroerende zaken. De Hoge Raad oordeelt dat de activering van de aanschaffingskosten op de fiscale balans pas mogelijk is vanaf het moment waarop de belastingplichtige over de volledige economische eigendom van het bedrijfsmiddel beschikt. Dit betekent dat de boekwinst die met de verkoop van het pand is behaald, niet kan worden gereserveerd, omdat [Y] B.V. op het moment van ontvoeging uit de fiscale eenheid nog niet de volledige eigendom had van de panden. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. Tevens wordt de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht van belanghebbende.