Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
dan wel van de dag waarop de eerste aflossing is gedaan in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling als bedoeld in artikel 285, eerste lid, onder f, indien die dag eerder is gelegen’ (cursivering hof). Het hof ziet zich onder meer gesteld voor de (zaaksoverstijgende) rechtsvraag welke voorwaarden de rechter aan het gebruik van deze zinsnede mag stellen. Mag de rechter vergen, voor het intreden van de in deze zinsnede bedoelde eerdere start van de termijn, dat de schuldenaar zich in de eerdere periode steeds voldoende heeft ingespannen en, ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers, heeft afgelost of gespaard volgens de regels die golden als zou de schuldsaneringsregeling van toepassing zijn geweest? Een antwoord op deze vraag is rechtstreeks van belang en nodig voor de te geven eindbeslissing van het hof.
2.Procesverloop in hoger beroep
Schuldsaneringvan oktober 2023.
- 1, tweede alinea, eerste volzin; laatste volzin geschrapt
- 2.4 en 2.5 (nieuw)
- 6.3, laatste volzin geschrapt, volzin daarvoor gewijzigd
- 6.31, onder d
- 6.35, aanhef en onder 2
- dictum.
3.Feitelijke achtergrond
- de gemeente vraagt de schuldeisers naar de hoogte van de schulden;
- de schuldenaren controleren het schuldenoverzicht;
- de gemeente stuurt de schuldeisers een voorstel voor een regeling.
- inkomsten [appellant] c.s.
- afdrachten beslag
- vrij te laten bedrag (vtlb)
- ‘te ontvangen boedel’
5.De ontvankelijkheid van het hoger beroep
6.De beoordeling in hoger beroep
- wat betekenen in artikel 349a lid 1 Fw ‘de buitengerechtelijke schuldregeling als bedoeld in artikel 285, eerste lid, onder f’, ‘in het kader van’ en ‘aflossing’?, en
- is de rechter bevoegd om te vergen, voor het intreden van de bedoelde eerdere start van de termijn dan per de datum van de uitspraak, dat de schuldenaar zich steeds heeft ingespannen en heeft afgelost of gespaard – ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers – volgens de regels die golden als zou de schuldsaneringsregeling reeds van toepassing zijn geweest?
f. een met redenen omklede verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, alsmede over welke aflossingsmogelijkheden de verzoeker beschikt, afgegeven door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van de woon- of verblijfplaats van de schuldenaar of een persoon als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op het consumentenkrediet.
Als aannemelijk is dat onvoldoende aflossingsmogelijkheden bij de schuldenaar of andere omstandigheden het onmogelijk maken om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, hoeft voor de afgifte van deze verklaring niet eerst een poging te zijn gedaan om tot een dergelijke regeling te komen.Het college kan deze bevoegdheid mandateren aan een gemeentelijke kredietbank als bedoeld in de Wet financieel toezicht, aan instellingen als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op het consumentenkrediet of aan krachtens het eerste lid, onderdeel d, van dat artikel aangewezen natuurlijke personen of rechtspersonen, dan wel categorieën daarvan;
drieanderhalfjaar, te rekenen van de dag van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, die dag daaronder begrepen
, dan wel van de dag waarop de eerste aflossing is gedaan in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling als bedoeld in artikel 285, eerste lid, onder f, indien die dag eerder is gelegen. In afwijking daarvan kan de rechter de termijn op ten hoogste
vijfdrieënhalfjaar stellen als de aard van de schulden daartoe aanleiding geeft of de schuldenaar niet aan al zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen kan voldoen, onder de voorwaarde dat voor de gehele termijn tevens een nominaal bedrag wordt vastgesteld als bedoeld in artikel 295, derde lid.
ofals de schuldenaar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen
of als zich andere omstandigheden voordoen, die bij algemene maatregel van bestuur kunnen worden bepaald. De termijn bedraagt ten hoogste vijf jaar. De bewindvoerder geeft van de gewijzigde termijn onverwijld kennis aan de schuldeisers. De rechter-commissaris dient de schuldenaar in de gelegenheid te stellen te worden gehoord, alvorens te beslissen de termijn te verlengen.
gestart(onderstreping hof).
5.3.6 Uitgangspunten bij de beoordeling van de vraag of sprake is van aflossingen in het kader van een buitengerechtelijke schuldregeling (artikel 349a, eerste lid 1 Fw)
i) heeft voldaan aan een inspanningsplicht om ten behoeve van de boedel zoveel mogelijk baten te verwerven (alsof de wettelijke schuldsaneringsregeling die periode al van toepassing was), en
7.De beslissing
- stelt de Hoge Raad de prejudiciële vragen als hiervoor in 6.35 vermeld;
- beveelt de griffier om afschrift van dit arrest toe te zenden aan de griffier van de Hoge Raad;
- houdt iedere verdere beslissing aan.