ECLI:NL:GHARL:2023:7171

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
200.329.892/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep afwijzing termijnverkorting schuldsaneringsregeling en ontvankelijkheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, waarin de wettelijke schuldsaneringsregeling voor de appellante was verklaard. De rechtbank had het verzoek van de appellante om de looptijd van de schuldsaneringsregeling te laten aanvangen op 1 oktober 2022 afgewezen. De appellante heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij verzocht om vernietiging van het vonnis van de rechtbank in zoverre dat de schuldsaneringsregeling alsnog op de gewenste datum aanvangt. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante tijdens het buitengerechtelijk traject niet volledig heeft voldaan aan de verplichtingen van de wettelijke schuldsaneringsregeling, met name door onvoldoende arbeid te verrichten en niet actief te solliciteren naar een fulltime dienstverband. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep bevestigd, aangezien de afwijzing van het verzoek tot termijnverkorting onder artikel 292 lid 3 van de Faillissementswet valt, waartegen hoger beroep openstaat. Na beoordeling van de feiten en omstandigheden heeft het hof geconcludeerd dat de appellante niet heeft aangetoond dat zij zich maximaal heeft ingespannen om een zo hoog mogelijke aflossing aan de schuldeisers te realiseren. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de aanvangsdatum van de schuldsaneringsregeling niet gewijzigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer 200.329.892/01
(zaaknummer rechtbank C/08/23/81 R)
arrest van 24 augustus 2023
inzake
[appellante] ,
die woont in [woonplaats]
en die hoger beroep heeft ingesteld,
hierna te noemen:
[appellante],
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer, die kantoor houdt in Leeuwarden.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

In een vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 10 juli 2023 is op [appellante] de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. De rechtbank heeft haar verzoek om de looptijd van de schuldsaneringsregeling te laten aanvangen op 1 oktober 2022 afgewezen.

2.Het verloop van het hoger beroep

2.1
In een beroepschrift, ontvangen door de griffie van het hof op 17 juli 2023, heeft [appellante] verzocht dit vonnis in zoverre te vernietigen dat de schuldsaneringsregeling alsnog op 1 oktober 2022 aanvangt.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder de V-formulieren met bijlagen van 31 juli 2023 en 4 augustus 2023 van mr. Thiescheffer. Van mevrouw
[naam1] (hierna: de bewindvoerder) is een brief met bijlagen van 8 augustus 2023 ontvangen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2023, waarbij [appellante] is verschenen, vergezeld van mevrouw [naam2] , [functie] bij de gemeente Steenwijkerland
,en bijgestaan door haar advocaat. Ook is de bewindvoerder verschenen.

3.De beoordeling

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het hoger beroep
3.1
Op 1 juli 2023 is de wijziging van de Faillissementswet ter verbetering van de doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet is, onder andere, artikel 349a lid 1 van de Faillissementswet (Fw) gewijzigd. Deze wijziging houdt in dat de termijn van de schuldsaneringsregeling anderhalf jaar bedraagt (was: drie jaar) te rekenen (a) vanaf de dag van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, of (b) - en dat is nieuw - vanaf de dag waarop de eerste aflossing is gedaan in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling, zoals bedoeld in artikel 285 lid 1 onder f Fw.
3.2
[appellante] is op 10 juli 2023 toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het gelijktijdige verzoek om de regeling per 1 oktober 2022 te laten aanvangen is door de rechtbank afgewezen. Tegen deze beslissing heeft [appellante] hoger beroep ingesteld. Dat roept de vraag op of tegen deze beslissing hoger beroep open staat. Deze vraag wordt door het hof bevestigend beantwoord.
3.3
Uitgangspunt bij de vraag of hoger beroep al dan niet openstaat, is artikel 360 Fw. Hierin is bepaald dat geen hogere voorziening openstaat tegen beslissingen van de rechter die vallen onder de reikwijdte van Titel III van de Faillissementswet, behalve in de gevallen waarin dit uitdrukkelijk wordt toegestaan. Titel III bevat de gehele regeling omtrent de wettelijke schuldsanering. In dit kader is artikel 292 Fw – dat bij de hiervoor genoemde wetswijziging ongewijzigd is gebleven – van belang. In lid 2 van dat artikel is bepaald dat hoger beroep tegen de uitspraak tot ‘toepassing van de schuldsaneringsregeling’ is uitgesloten. Verder bepaalt lid 3 van artikel 292 dat de schuldenaar wèl hoger beroep kan instellen tegen een afwijzende beslissing op zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
3.4
In dit geval is sprake van een afwijzing van het verzoek tot het laten ingaan van de schuldsaneringsregeling op een eerder moment dan de uitspraak. Dit verzoek komt feitelijk neer op een verzoek tot termijnverkorting. Dit verzoek is gelijktijdig met het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ingediend en op deze beide verzoeken is door de rechtbank gelijktijdig beslist. [appellante] bestrijdt slechts het onderdeel van het vonnis waarin het verzoek tot termijnverkorting wordt afgewezen. Deze afwijzing moet worden geschaard onder een afwijzing als bedoeld in artikel 292 lid 3 Fw. Het initiële verzoek is door de rechtbank immers ten dele afgewezen. Daarmee is deze beslissing vatbaar voor hoger beroep. Voor deze uitleg worden ook overigens aanknopingspunten gevonden in de wet. Zo staat tegen de gevallen waarin sprake is van termijn
verlenging(in het kader van de artikelen 350 of 352 Fw), hoger beroep open op grond van artikel 349a lid 3 Fw.
Verder werd in een vergelijkbare situatie – verzoek opheffing faillissement onder gelijktijdig van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 15b Fw – hoger beroep tegen een bij dat verzoek ook gedaan verzoek tot verkorting van de looptijd van de schuldsaneringsregeling mogelijk geacht. De beoordeling van dat verzoek tot termijnverkorting viel, aldus de Hoge Raad, niet onder de reikwijdte van artikel 15c Fw (verbod van hoger beroep), maar wordt beheerst door titel III van de faillissementswet en daarin is niet opgenomen een uitsluiting van rechtsmiddelen voor een dergelijke beslissing. [1]
Daarnaast brengt een redelijke en met de behoeften van de praktijk strokende uitleg van artikel 292 Fw mee dat de schuldenaar die zijn verzoek tot toepassing van artikel 349a lid 1 Fw geheel of gedeeltelijk afgewezen ziet, hiertegen in hoger beroep kan opkomen. [2]
3.5
De conclusie uit het voorgaande is dat hoger beroep tegen de afwijzende beslissing op het verzoek tot termijnverkorting mogelijk is. Dat betekent dat [appellante] kan worden ontvangen in haar hoger beroep en het hof daarmee toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van haar verzoek.
Ten aanzien van de aanvang van de looptijd van de schuldsaneringsregeling
3.6
[appellante] heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek tot het bepalen van de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling op 1 oktober 2022 heeft afgewezen, omdat zij gedurende het buitengerechtelijk traject niet volledig naar de normen van de wettelijke schuldsanering heeft geleefd, met name niet doordat zij in die periode minder dan 36 uur heeft gewerkt en niet heeft getracht om haar dienstverband tot die omvang uit te breiden of anderszins naar een baan van 36 uur per week te solliciteren. [appellante] voert aan dat zij vanaf 1 oktober 2022 voor het eerst heeft afgelost in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling. Zij merkt hierbij op dat artikel 5.3.6 van het Landelijk procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken (Lpr) geen melding maakt van het aantal te werken uren voor de schuldenaar. Verder is [appellante] gedupeerd door haar voormalige beschermingsbewindvoerder, nu deze niet adequaat heeft gehandeld ten aanzien van het opstarten van het minnelijk traject. [appellante] heeft recent haar arbeidsuren verhoogd van 24 uur naar 32 uur per week en werkt vaak over om extra afdrachten aan de schuldeisers te bewerkstelligen. Ook heeft zij een vast contract gekregen en heeft zij verzocht om haar uren te verhogen naar 36 uur per week waar haar werkgever welwillend tegenover staat.
3.7
Zoals hiervoor al genoemd, is vanaf 1 juli 2023 in artikel 349a Fw bepaald dat de reguliere looptijd van de schuldsaneringsregeling anderhalf jaar is, te rekenen van de dag van de uitspraak. In afwijking daarvan kan de ingangsdatum worden bepaald op de dag van de eerste ‘aflossing’ die is gedaan in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling (als bedoeld in artikel 285 eerste lid onder f Fw).
3.8
Het doel van de schuldsaneringsregeling is door de wetswijziging van 1 juli 2023 niet veranderd. Dat doel was en is te bewerkstelligen dat de schuldenaar zich ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers maximaal inspant om, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval maar met als uitgangspunt de verplichtingen die de wet op de schuldenaar legt, een zo hoog mogelijke uitkering aan de gezamenlijke schuldeisers te realiseren. Als dat is gebeurd krijgt de schuldenaar de zogenaamde ‘schone lei’.
3.9
Tegen deze achtergrond bezien is het slechts redelijk om tot een eerdere aanvangsdatum over te gaan indien de schuldenaar zich, in de fase voorafgaand aan de uitspraak waarbij de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers eveneens maximaal heeft ingespannen om, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, een zo hoog mogelijke aflossing aan de gezamenlijke schuldeisers te realiseren.
Bij de beoordeling of een schuldenaar aan deze inspanningsverplichting heeft voldaan, zal moeten worden aangetoond dat de schuldenaar in de periode voorafgaand aan de toelating heeft geleefd conform de verplichtingen zoals die ook tijdens de schuldsaneringsregeling op de schuldenaar van toepassing zijn. Dat betekent onder meer dat de schuldenaar ten minste 36 uur per week betaalde arbeid zal moeten hebben verricht, of indien hij niet fulltime heeft gewerkt (aanvullend) heeft gesolliciteerd. Indien (fulltime) werken niet mogelijk was, zal de schuldenaar moeten onderbouwen waarom niet. Ook moet er in de periode voorafgaand aan de toelating maximaal zijn afgedragen ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers op grond van een vrij te laten bedrag (vtlb) dat is berekend naar de normen zoals die gelden na toepassing van de schuldsaneringsregeling.
3.1
[appellante] heeft zich de nodige moeite getroost om tot aflossing aan de schuldeisers te komen. Dat heeft mevrouw [naam2] ter zitting bevestigd. Van haar inspanningsbereidheid is het hof dan ook zeker overtuigd. Het resultaat van deze inspanning telt echter en beoordeeld moet worden of dat resultaat kan gelden als het, alle omstandigheden van het geval afwegend, maximaal haalbare resultaat. In dat kader is het volgende van belang.
3.11
Gedurende het buitengerechtelijke traject is door [appellante] een bedrag gespaard van € 2.786,10. Ter zitting is door [appellante] bevestigd dat bij de berekening van het vtlb het inkomen van de echtgenoot van [appellante] niet is meegenomen en dat die berekening daarmee onjuist is, ten nadele van de schuldeisers. Dat betekent ook dat er in de periode voorafgaand aan de toelating tot de schuldsaneringsregeling minder is afgedragen dan bij een juiste berekening van het vtlb had gemoeten. Daar komt bij dat er in die periode door haar grootste schuldeiser beslag is gelegd op het inkomen van [appellante] . Hierdoor is [appellante] weliswaar op die schuld ingelopen, maar deze ‘aflossing’ is niet ten goede gekomen aan de
gezamenlijkeschuldeisers. Van het loonbeslag is slechts één schuldeiser beter geworden. Verder heeft [appellante] in de periode voorafgaand aan de toelating niet fulltime gewerkt. Zij heeft eerst 24 uur per week gewerkt en is later naar 32 uur per week gegaan. Van de onmogelijkheid om gedurende de gehele periode 36 uur per week (fulltime) te werken is echter niet gebleken. Het hof concludeert dan ook dat niet kan worden vastgesteld dat [appellante] in de periode voorafgaand aan de toelating tot de schuldsaneringsregeling heeft geleefd conform de verplichtingen zoals die ook tijdens de schuldsaneringsregeling op haar van toepassing zijn. Daarmee kan niet worden vastgesteld dat [appellante] , alle omstandigheden van het geval afwegend, het maximaal haalbare resultaat heeft gerealiseerd ten behoeve van haar gezamenlijke schuldeisers. Van een ‘aflossing’, zoals bedoeld in artikel 349a Fw (nieuw) is dan ook niet gebleken.
3.12
Voor een beroep op de hardheidsclausule, zoals door [appellante] ter zitting is gedaan, is geen ruimte, nu de enige hardheidsclausule die de wet kent ziet op een andere situatie, namelijk die van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Voor zover [appellante] heeft bedoeld dat zij te goeder trouw zoveel mogelijk heeft gedaan om tot aflossing aan de schuldeisers te komen geldt dat aan haar bereidheid, zoals hiervoor al opgemerkt, om tot een goed resultaat te komen niet wordt getwijfeld. Dat neemt echter niet weg dat onvoldoende is gedaan en dat dit redelijkerwijs aan haar kan worden toegerekend. Dat is hiervoor uitgelegd.
3.13
Uit het voorgaande volgt dat geen aanleiding bestaat om de aanvangsdatum van de schuldsaneringsregeling alsnog op 1 oktober 2022 (zoals gevraagd) of enige andere datum te bepalen. Het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle van 10 juli 2023.
Dit arrest is gewezen door mr. I. Tubben, mr. J.H. Kuiper en mr. W.P.M. ter Berg en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 augustus 2023.

Voetnoten

1.Zie HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:699
2.Vgl. HR 14 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0966