ECLI:NL:RBOVE:2023:2628

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
C/08/23/81 R
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot korting op de duur van de wettelijke schuldsaneringsregeling na aflossingen in het voortraject

Op 10 juli 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak betreffende de wettelijke schuldsaneringsregeling (Wsnp) van een verzoekster. De rechtbank heeft het verzoek tot korting op de duur van de schuldsaneringsregeling afgewezen, maar heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wel toegewezen. De rechtbank oordeelde dat het toepassen van de korting zou leiden tot ongelijkheid tussen schuldenaren, die daar zelf geen invloed op hebben. Verzoekster had onvoldoende aangetoond dat zij zich in het voortraject volledig aan de Wsnp-normen had gehouden, wat ook een reden was voor de afwijzing van het verzoek tot korting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster in de drie jaar voorafgaand aan haar verzoek te goeder trouw was en dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen. De rechtbank heeft echter ook gewezen op de mogelijke schrijnende gevolgen van de wetswijziging die de korting op de duur van de regeling mogelijk maakt, vooral voor schuldenaren die door omstandigheden, zoals arbeidsongeschiktheid, niet in staat zijn om aflossingen te doen.

De rechtbank heeft het verzoek tot het vaststellen van een eerdere ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat verzoekster niet had voldaan aan de eisen die aan de aflossingen in het kader van een buitengerechtelijke schuldregeling zijn gesteld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de wettelijke bepalingen en het procesreglement niet in haar voordeel werken, en dat de periode waarin zij geen aflossingen heeft kunnen doen, niet meetelt voor de bepaling van een eerdere ingangsdatum. De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling uitgesproken en de bewindvoerder benoemd, maar het verzoek om een eerdere ingangsdatum is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht - Schuldsanering
Zittingsplaats Zwolle
insolventienummer: C/08/23/81 R
uitspraakdatum: 10 juli 2023
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:
[verzoekster] , wonende te [adres]
,
Verzoekster, verder te noemen [verzoekster] .
Ten aanzien van de goederen van [verzoekster] is op 7 januari 2016 een onderbewindstelling uitgesproken, met benoeming van [bewindvoerder 1] te [woonplaats] tot (beschermings)bewindvoerder. Bij beschikking van 6 september 2022 is [bewindvoerder 1] ontslagen als bewindvoerder en is [bewindvoerder 2] , h.o.d.n. [bewindvoerder 2] te [vestigingsplaats 1] benoemd tot (beschermings)bewindvoerder. Bij beschikking van 16 maart 2023 is [bewindvoerder 2] , h.o.d.n. [bewindvoerder 2] ontslagen als bewindvoerder en is [bewindvoerder 4] B.V. te [vestigingsplaats 2] benoemd tot (beschermings)bewindvoerder.

Het procesverloop

[verzoekster] heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
[verzoekster] is gehoord op 3 juli 2023.

De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt. Op 1 juli 2023 is de Wet verbetering doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen in werking getreden. Als gevolg van inwerkingtreding van vorengenoemde wet is onder andere artikel 349a lid 1 Faillissementswet (Fw) aangepast, in die zin dat nu is bepaald dat de termijn van de schuldsaneringsregeling anderhalf jaar bedraagt te rekenen van de dag van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, dan wel van de dag waarop de eerste aflossing is gedaan in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling als bedoeld in artikel 285 eerste lid onder f, indien die dag eerder is gelegen.
[verzoekster] heeft, naast dat zij heeft verzocht de schuldsaneringsregeling op haar van toepassing te verklaren, eveneens verzocht, dat als de schuldsaneringsregeling op haar van toepassing wordt verklaard, te bepalen dat de looptijd van de schuldsaneringsregeling – naar de rechtbank aanneemt – start op 1 oktober 2022 (circa negen maanden vóór de datum van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling).
De rechtbank zal eerst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en vervolgens het verzoek betreffende de eerdere ingangsdatum behandelen.
De rechtbank concludeert het volgende.
Het verzoekschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen. [verzoekster] verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen, dan wel dat redelijkerwijs is te voorzien dat zij niet zal kunnen voortgaan met betaling van haar schulden. [verzoekster] heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat zij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schuldenlast in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Ook heeft [verzoekster] naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
De rechtbank zal de schuldsaneringsregeling dan ook op [verzoekster] van toepassing verklaren.
De rechtbank vraagt zich af of de wetswijziging van art. 349a lid 1 Fw niet tot schrijnende en onaanvaardbare gevolgen leidt en reeds om die reden buiten toepassing zou moeten blijven. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Het artikel maakt een korting op de duur van de wettelijke regeling mogelijk indien er in het voortraject is “afgelost”. Dat is echter voor een aanmerkelijk deel van de schuldenaren, zonder dat dat hen is te verwijten, onmogelijk. Te denken valt aan schuldenaren wier inkomen lager dan of gelijk is aan het voor hen geldende vrij te laten bedrag. Indien een schuldenaar bijvoorbeeld volledig arbeidsongeschikt is, zal dat vaak het geval zijn. Zo’n schuldenaar kan dan buiten zijn schuld niet aflossen en komt dus niet voor die korting op de looptijd in aanmerking (termijnverkorting op grond van artikel 349a lid 2 of lid 3 Fw of eindigen na een jaar op grond van artikel 354a Fw tijdens de regeling daargelaten). Ook schuldenaren onder wie beslag is gelegd op loon of uitkering kunnen niet aflossen ten behoeve van alle schuldeisers. Een dergelijk verschil, immers volledig afhankelijk van het gedrag van een of meer schuldeisers en zonder dat hiervan de schuldenaar enig verwijt is te maken, is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
Daarnaast leidt de bepaling mogelijk tot zeer ongewenst gedrag. Een schuldeiser die merkt dat zijn schuldenaar doende is met een schuldsanering zal, mits hij over een executoriale titel beschikt, als een haas beslag leggen. Dat mes snijdt aan twee kanten: niet alleen ontvangt die schuldeiser zo meer voorafgaand aan de wettelijke schuldsaneringsregeling maar ook voorkomt hij daarmee een korting op de looptijd van de regeling, zodat hij uit de wettelijke regeling ook meer zal ontvangen. Dat gevolg leidt mogelijk ook nog tot hoge executiekosten, zodat er per saldo voor de (overige) schuldeisers minder resteert dan zonder beslag(en).
De rechtbank overweegt dat het vraagstuk van de (mogelijke) strijd met de redelijkheid en billijkheid van de kortingsregeling zich uitermate goed leent voor het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, maar zal daar gelet op het belang van [verzoekster] bij duidelijkheid op afzienbare termijn, in dit dossier niet toe overgaan en het verzoek tot het vaststellen van een eerdere ingangsdatum thans behandelen.
Voor zover de wettelijke bepaling dus niet al wegens ernstige strijd met de redelijkheid en billijkheid buiten toepassing moet blijven, overweegt de rechtbank ten aanzien van het verzoek om te bepalen dat de ingangsdatum van de termijn van de schuldsaneringsregeling 1 oktober 2022 moet zijn, als volgt. In artikel 349a lid 1 Fw wordt in het kader van een mogelijke ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling vóór de datum van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling verwezen naar aflossingen die zijn gedaan in het kader van een buitengerechtelijke schuldregeling als bedoeld in artikel 285 eerste lid onder f Fw. De rechtbank gaat ervan uit dat met ‘aflossingen’ wordt gedoeld op ‘afdracht’ en dan volgens de tijdens een wettelijke schuldsaneringsregeling geldende normen. Nu afdracht in het kader van een dergelijke buitengerechtelijke schuldregeling slechts ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers mag plaatsvinden, concludeert de rechtbank, zoals hiervoor is gedaan, dat maanden waarin de afdracht door bijvoorbeeld beslag niet aan alle schuldeisers gezamenlijk is toegekomen, niet bij de bepaling van een eerdere ingangsdatum mogen worden betrokken.
Uit het dossier en de verklaring ter zitting maakt de rechtbank op dat er van december 2022 tot en met februari 2023 beslag heeft gelegen op het loon van [verzoekster] onder de werkgever van [verzoekster] , waardoor er niet kon worden afgedragen anders dan aan de beslaglegger. Nu er gedurende die drie maanden niet ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers kon worden afgedragen, is de rechtbank is van oordeel dat die drie maanden in ieder geval niet meetellen bij de bepaling van een eventuele eerdere ingangsdatum van de looptijd van de schuldsaneringsregeling.
Ten aanzien van de gehele periode van negen maanden geldt naar het oordeel van de rechtbank het volgende.
De bepaling in artikel 349a lid 1 Fw die mogelijk maakt dat de looptijd van de schuldsaneringsregeling ingaat op een datum die is gelegen vóór de datum van de uitspraak tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, is uitgewerkt in het Landelijk procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken. Hoofdstuk 3 van het procesreglement bevat de bepalingen voor de schuldsaneringsregeling. In § 3.1.2.6. onder f is sinds 1 juli 2023 onder andere bepaald dat als verzoeker reeds aflossingen ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling als bedoeld in artikel 285 lid 1 onder f Fw heeft gedaan, de verzoeker, tenzij verzoeker volledig arbeidsongeschikt is, stukken moet overleggen waaruit blijkt dat verzoeker in die maanden ten minste 36 uur per week (of minder in geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid) werkzaam was of minimaal vier keer per maand heeft gesolliciteerd naar een bij het arbeidsvermogen passende dienstbetrekking. In § 5.3 Bijlage III: Landelijke uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling, zijn in § 5.3.6. de uitgangspunten bij de beoordeling van de vraag of sprake is van aflossingen in het kader van een buitengerechtelijke schuldregeling vastgelegd. Onder punt 3 is bepaald dat de inspanningsplicht moet worden ingevuld als in de Wsnp, hetgeen betekent dat de sollicitatieplicht op dezelfde wijze wordt ingevuld als in de Wsnp (a), dat de controle op de nakoming van de sollicitatieplicht op vergelijkbare wijze als in de Wsnp plaatsvindt (b) en dat de vrijstelling van de sollicitatieplicht op vergelijkbare wijze wordt ingevuld als in de Wsnp (c).
Uit het dossier en de verklaring ter zitting maakt de rechtbank op dat [verzoekster] in oktober en november 2022 24 uur per week betaalde arbeid en vanaf december 2022 32 uur per week betaalde arbeid heeft verricht. [verzoekster] heeft verklaard dat zij er niet van op de hoogte was dat zij 36 uur per week betaalde arbeid moest verrichten of aanvullend moest solliciteren om de in een buitengerechtelijk traject doorgebrachte maanden te laten meetellen voor het vaststellen van een ingangsdatum van de looptijd van de schuldsaneringsregeling die ligt vóór de datum van toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
De rechtbank acht dit gelet op de in een laat stadium van het wetgevingsproces aangenomen zéér ingrijpende amendementen en de snelheid waarmee de wet vervolgens in werking is getreden, aannemelijk, maar is gelet op het feit dat de termijn gedurende welke er, indien mogelijk, voor de schuldeisers moet worden gespaard, is gehalveerd, van oordeel dat er in ieder geval gedurende 18 maanden naar de normen van de wettelijke schuldsanering moet zijn ‘geleefd’. De rechtbank constateert dat dit uitgangspunt ook is vastgelegd in het procesreglement (niet zonder meer geldend recht, maar hier een logische uitwerking van de wettelijke bepalingen). Nu [verzoekster] gedurende de negen maanden van het buitengerechtelijk traject geen fulltime betaalde arbeid heeft verricht of heeft geprobeerd haar werkweek, al dan niet door te solliciteren, uit te breiden naar 36 uur zal de rechtbank ook op die grond het verzoek tot het bepalen van een ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling vóór de datum van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afwijzen.
De rechtbank overweegt tenslotte dat door de toepassing van de schuldsaneringsregeling de ten laste van verzoekster gelegde beslagen van rechtswege zijn komen te vervallen.

De beslissing

De rechtbank:
- spreekt de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoekster]
geboren op [verzoekster] 1974 te [verzoekster] ,
wonende te [adres] ;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. A.H. Margadant,
en tot bewindvoerder [bewindvoerder 3] ,
[postadres]
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan [verzoekster] gerichte brieven en telegrammen;
- stelt de vergoeding voor de bewindvoerder gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling voorlopig vast op de bedragen zoals bepaald in het op 1 oktober 2013 in werking getreden Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering, en brengt deze bedragen ten laste van de boedel;
- bepaalt dat de bewindvoerder - bij wijze van voorschot - van deze vergoeding gemiddeld per maand een bedrag mag opnemen van maximaal het maandbedrag van het looptijdafhankelijke deel, te vermeerderen met 1/36 van het looptijdonafhankelijke deel, een en ander vanaf de maand waarin de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is (een gedeelte van een maand daaronder begrepen) en uitsluitend wanneer het saldo op de ten behoeve van de schuldsaneringsregeling geopende bankrekening dit toelaat.
wijst het verzoek tot het bepalen van een eerdere ingangsdatum dan van de looptijd van de schuldsaneringsregeling;
- wijst het verzoek tot het bepalen van een ingangsdatum van de looptijd van de
schuldsaneringsregeling voor de datum van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling af [1] .
Gewezen te Zwolle door mr. M.M. Verhoeven, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juli 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van de zaak moet kennisnemen (art. 349a jo 351 Fw).