In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijk verklaring van een beroep tegen een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm). De belanghebbende, [X] B.V., had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag van € 2.849 die door de Inspecteur was opgelegd. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat de naheffingsaanslag was vernietigd en een forfaitaire kostenvergoeding was toegekend. Het Hof oordeelde echter dat de Rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk had verklaard, aangezien er een verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn was ingediend. Het Hof stelde vast dat de redelijke termijn in de bezwaarfase was overschreden met ongeveer 1,5 jaar, en dat de Rechtbank dit verzoek niet onbesproken had mogen laten. Het Hof heeft het verzoek om een afzonderlijke immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat er al een vergoeding was toegekend in een eerdere zaak die betrekking had op hetzelfde onderwerp. De Inspecteur had de naheffingsaanslag vernietigd en een forfaitaire proceskostenvergoeding toegekend, waardoor de hoorplicht niet geschonden was. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep ongegrond verklaard en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.