Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
de Minister van Justitie en Veiligheid.
1.Ontstaan en loop van het geding
2.De vaststaande feiten
Het tarief per V.E. bedraagt in 2018 € 62,48”
3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
4.Beoordeling van het geschil
4. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de door hem voorgestane waarde per 1 januari 2017 niet hoger is dan de waarde in het economische verkeer op die datum. Als verweerder niet aan deze bewijslast voldoet, komt de vraag aan de orde of eiser de door hem bepleite waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, zal de rechter als regel de waarde zelf vaststellen.[noot 1: Zie Hoge Raad 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300 en Hoge Raad 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2132.]
8. Eiser heeft ten aanzien van de aanslagen watersysteemheffing gebouwd en ingezetenen en ten aanzien van de aanslag zuiveringsheffing aangevoerd dat voor deze heffingen sprake is van een opbrengstlimiet en dat deze wordt overschreden. Specifiek ten aanzien van de zuiveringsheffing heeft eiser aangevoerd dat de baten de lasten overschrijden. Ten aanzien van de zuiveringsheffing, de watersysteemheffing gebouwd en de watersysteemheffing ingezetenen heeft eiser aangevoerd dat een specificatie van de kosten ontbreekt en verweerder er daarom niet in geslaagd is de redelijke twijfel weg te nemen of ten aanzien van bepaalde posten sprake is van een bate of last ter zake. Daarom moet worden aangenomen dat de opbrengstlimieten zijn overschreden en reeds om die reden dienen de Verordening watersysteemheffing en de Verordening zuiveringsheffing onverbindend te worden verklaard, aldus eiser. Eiser wijst daarbij op een uitspraak van deze rechtbank van 18 december 2014.[noot 2: ECLI:NL:RBNNE:2014:6587.]
Die regels kunnen als volgt worden samengevat. Uitgangspunt is dat de bewijslast ten aanzien van de feitelijke onderbouwing van het beroep op limietoverschrijding op eiser rust. Indien eiser overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde stelt, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar om inzicht te verschaffen in de raming van baten en lasten die in de begroting zijn opgenomen. Hierbij behoeft niet ten aanzien van alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. Van de heffingsambtenaar mag niet worden verlangd dat hij van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe de kosten ter zake daarvan zijn geraamd. Omdat de bewijslast van de feiten die overschrijding van de opbrengstlimiet onderbouwen op eiser rust, dient hij, nadat de heffingsambtenaar inzicht heeft verschaft, voldoende gemotiveerd te stellen waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’. Vervolgens dient de heffingsambtenaar voor die posten nadere inlichtingen te verschaffen. Aan die inlichtingen mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat de heffingsambtenaar naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de stellingen van eiser betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door eiser opgeworpen twijfel ongegrond is. Indien eiser vervolgens stelt dat de in deze inlichtingen begrepen feitelijke gegevens onjuist zijn, komt bewijslevering aan de orde en draagt eiser de bewijslast. Na bewijslevering dient de rechter, uitgaande van de feiten die hij bewezen acht, de rechtsvraag te beantwoorden welke posten kunnen worden beschouwd als een 'last ter zake' en in het licht daarvan te beoordelen of de opbrengstlimiet is overschreden.
Het beroep op die eerdere uitspraak van de rechtbank kan echter niet slagen, omdat verweerder, anders dan in de zaak waar eiser naar verwijst, in dit geval wel documenten heeft overgelegd waarin de lasten gespecificeerd zijn (...). Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de opbrengstlimieten van de zuiveringsheffing en watersysteemheffing zijn overschreden. De beroepen gericht tegen de aanslagen zuiveringsheffing, watersysteemheffing gebouwd en watersysteemheffing ingezeten zijn ongegrond.’.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, voorzitter, en mr. G. Kattenberg en mr. J.F.H. van den Belt, leden, in aanwezigheid van mr. L. van Eijk, griffier, op 27 mei 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.”. De uitspraak vermeldt verder dat een afschrift op 28 mei 2021 aan partijen is verzonden. Blijkens een door de griffier van het Hof bij de Rechtbank opgevraagd proces-verbaal van openbaarmaking is de uitspraak van de Rechtbank op maandag 31 mei 2021 in het openbaar uitgesproken en is de uitspraak blijkens het uitsprakenregister van
www.rechtspraak.nlonder nummer ECLI:NL:RBNNE:2021:2042 op maandag 31 mei 2021 gepubliceerd.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de rechtbank de Afdeling een proces-verbaal van openbaarmaking toegezonden. Volgens dat proces verbaal is de in de uitspraak vermelde beslissing op 1 juni 2007, derhalve nadat de uitspraak is gedaan en bekendgemaakt, in het openbaar uitgesproken. Daarmee is niet voldaan aan artikel 8:78 van de Awb. Het in het openbaar uitspreken van de beslissing in de zin van dat artikel kan naar het oordeel van de Afdeling in ieder geval niet later plaatsvinden dan op de dag van de bekendmaking van de uitspraak door verzending van een afschrift van de uitspraak aan partijen als bedoeld in artikel 8:79, eerste lid, van de Awb.”.
Voor zover de klacht inhoudt dat het Hof heeft verzuimd uitspraak in het openbaar te doen, moet de klacht voor gegrond worden gehouden, nu uit de uitspraak niet op een voor de cassatierechter kenbare wijze blijkt dat de beslissing door het Hof in het openbaar is uitgesproken. Zij behoeft echter niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak te leiden. De Hoge Raad acht het verzuim voldoende hersteld door de openbare uitspraak van het onderhavige arrest.”.
5.Proceskosten en griffierecht
6.Beslissing
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).