ECLI:NL:HR:2022:381
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de prematuriteit van de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag watersysteemheffing en vergoeding van wettelijke rente
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 maart 2022 uitspraak gedaan in cassatie tegen de uitspraken van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 juni 2021. De belanghebbende, [X] B.V., had beroep ingesteld tegen de uitspraken van het Hof met betrekking tot de aanslag watersysteemheffing en de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ) voor de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z]. De centrale vraag was of de uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag watersysteemheffing prematuur was gedaan, en of de Rechtbank een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn had moeten toekennen.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet in strijd met artikel 131 van de Waterschapswet had gehandeld, omdat de uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag watersysteemheffing was gedaan in hetzelfde geschrift als de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de WOZ-beschikking. Het Hof oordeelde verder dat de Rechtbank wel een schadevergoeding had moeten toekennen wegens overschrijding van de redelijke termijn, en stelde deze vast op € 500.
De Hoge Raad heeft de beroepen in cassatie gegrond verklaard en de uitspraken van het Hof vernietigd voor zover deze niet hadden beslist over de wettelijke rente over de vergoeding van immateriële schade, proceskosten en griffierecht. De Hoge Raad heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over de vastgestelde vergoedingen en heeft het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant opgedragen om het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van de beroepen in cassatie heeft betaald te vergoeden. Tevens zijn de proceskosten voor de belanghebbende vastgesteld op € 3.036.