In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 december 2021. De zaak betreft de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die aan belanghebbende is opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de heffing van BPM, waarna de Inspecteur van de Belastingdienst heeft beslist op het bezwaar. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die op haar beurt de uitspraak van de Inspecteur heeft bevestigd. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij diverse formeelrechtelijke geschilpunten aan de orde zijn gekomen, waaronder de uitleg van het Unierecht, de heffing van griffierecht, en de schending van de hoorplicht in de bezwaarfase.
Tijdens de zitting op 14 juni 2023 zijn de belangen van belanghebbende vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven en J.A. Cardol, terwijl de Inspecteur en de Minister ook vertegenwoordigd waren. Het Hof heeft de grieven van belanghebbende behandeld, waaronder de stelling dat nationale rechters het Unierecht niet mogen uitleggen en dat het heffen van griffierecht in strijd is met het beginsel van effectieve rechtsbescherming. Het Hof heeft geoordeeld dat de nationale rechters verplicht zijn om het Unierecht toe te passen en dat de regeling omtrent griffierecht niet in strijd is met het Unierecht.
Het Hof heeft verder geoordeeld dat de Rechtbank terecht de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak in stand heeft gelaten en dat de stelplicht en bewijslast met betrekking tot de BPM-heffing op de belastingplichtige rusten. De uitspraak van het Hof bevestigt de eerdere uitspraak van de Rechtbank, waarbij het hoger beroep ongegrond is verklaard. Het Hof heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.