In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland inzake een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm). De belanghebbende heeft een auto gekocht in Duitsland en heeft aangifte gedaan voor de Bpm. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag opgelegd, die in bezwaar is verminderd. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep is gegaan. De zaak draait om de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en wie de bewijslast draagt. Het hof oordeelt dat de inspecteur de bewijslast heeft om aan te tonen dat de naheffingsaanslag niet te hoog is vastgesteld. Het hof concludeert dat de handelsinkoopwaarde van de auto, na aftrek van schade, € 22.038 bedraagt. De inspecteur heeft niet kunnen aantonen dat de handelsinkoopwaarde € 32.750 bedraagt. Het hof vermindert de naheffingsaanslag tot € 551, en veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende.