1.3.Bij beslissing op bezwaar van 27 april 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en de schadevergoeding vastgesteld op € 2.448,71. Daarbij is het Uwv overeenkomstig zijn beleid uitgegaan van een schadeperiode van tien maanden en is het schadebedrag berekend als resultaat van het verschil tussen 70% van de netto verdiensten waarop appellante in de periode van 1 december 2010 tot en met 30 september 2011 recht op zou hebben gehad bij werkgeefster en de ontvangen netto WGA-uitkering in die periode.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de schadevergoeding bepaald op € 2.658,72. De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht en met verwijzing naar een uitspraak van de Raad van
15 augustus 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX4618) de berekening van de schadevergoeding over een periode van tien maanden redelijk geacht. Verder mocht het Uwv voor de berekening van de schade de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellante aftrekken van het bedrag aan loon waarop appellante recht zou hebben gehad aangezien zij anders én loon én uitkering zou hebben gekregen. De rechtbank heeft het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat de periode vanaf 1 oktober 2011 (nog) niet bij de berekening van de schade hoefde te worden betrokken omdat ten tijde van het bestreden besluit (de omvang van) de schade over die periode nog niet vaststond. Uit de door appellante overgelegde salarisstrook heeft de rechtbank niet kunnen afleiden dat het inkomen bij de berekening van de schade niet of onvoldoende is geïndexeerd. Het Uwv heeft de dertiende maand, de vakantietoeslag, de uitbetaling van vakantiedagen, de bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) en de pensioenopbouw buiten de berekening van de schadevergoeding kunnen laten. De rechtbank heeft overwogen dat 70% van het spaarloon, nadat belastingheffing daarover heeft plaatsgevonden, wel bij de berekening van de schadevergoeding moet worden betrokken en het schadebedrag daarvan bepaald op € 210,-. 3. Voor zover nog van belang heeft appellante in hoger beroep als schadevergoeding gevorderd:
a. loonschade over de totale periode van de loonsanctie van twaalf maanden;
b. schade ten gevolgde van de fictieve verschuiving van de periode van de WGA-uitkering met een jaar, nu appellante aan het einde van de loonsanctieperiode op 30 november 2011 nog steeds arbeidsongeschikt was;
c. misgelopen indexering per 2011 met 1,3% van het loon, de vakantietoeslag en de uitbetaalde vakantiedagen;
d. door werkgeefster in het loonsanctiejaar niet afgedragen pensioenpremie;
e. door werkgeefster in het loonsanctiejaar niet betaalde extra bijdrage Zvw;
f. 100% van het misgelopen spaarloon tijdens het loonsanctiejaar;
g. wettelijke rente over het totale schadebedrag vanaf 22 november 2011.
Ter onderbouwing van haar stelling met betrekking tot de indexering van het loon heeft appellante memo’s van werkgeefster en loonstroken overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.