In deze zaak heeft verzoekster hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin zij schadevergoeding eiste van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) wegens onterecht doorbetaald loon. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 december 2013 uitspraak gedaan in deze kwestie. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv op 10 september 2009 geen besluit tot het opleggen van een loonsanctie meer kon nemen, omdat niet vaststond tot wanneer het tijdvak van 104 weken na 22 juni 2009 was verlengd. Hierdoor heeft verzoekster recht op schadevergoeding voor het ten onrechte doorbetaalde loon, vermeerderd met werkgeverslasten en vakantiegeld, maar niet voor de kosten van rechtsbijstand in verband met twee kort gedingprocedures en een ontbindingsprocedure van de arbeidsovereenkomst.
De Raad heeft de schadeposten van verzoekster beoordeeld en vastgesteld dat 70% van het onterecht doorbetaalde loon aan het Uwv kan worden toegerekend. Dit percentage is gebaseerd op vaste rechtspraak van de Raad. Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat de kosten van rechtsbijstand die verzoekster heeft gemaakt in verband met de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet kunnen worden toegerekend aan het onrechtmatige loonsanctiebesluit. De Raad heeft de verzoekster in haar schadevergoeding toegewezen, maar de kosten van rechtsbijstand afgewezen.
De Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek om schadevergoeding toegewezen zoals uiteengezet in de overwegingen van de uitspraak en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 944,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 4 december 2013.