In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, waarin haar verzoek om schadevergoeding als gevolg van het niet opleggen van een loonsanctie aan haar werkgever door het Uwv werd afgewezen. Appellante had zich op 30 oktober 2008 ziek gemeld en ontving vanaf 28 oktober 2010 een WGA-vervolguitkering. Ze stelde dat het Uwv geen loonsanctie aan haar werkgever had opgelegd, wat haar schade had berokkend. Het Uwv had eerder vastgesteld dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever onvoldoende waren, maar weigerde een loonsanctie op te leggen. Appellante voerde aan dat ze recht had op schadevergoeding, omdat ze als gevolg van het niet opleggen van de loonsanctie loonbetalingen miste. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat appellante tot 28 juli 2012 geen loonschade had geleden, aangezien haar WGA-uitkering meer dan 70% van haar loon bedroeg. In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden en voegde daaraan toe dat de schadevergoeding moest worden berekend op basis van het verschil tussen haar loon en WGA-uitkering over bepaalde periodes. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd schade te vergoeden, omdat appellante geen schade had geleden. De Raad vernietigde echter de berekening van de wettelijke rente door het Uwv, omdat deze niet correct was. De Raad oordeelde dat de wettelijke rente over de nabetaling van de WIA-uitkering op 1 december 2010 moest ingaan. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en het Uwv werd veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente en de proceskosten van appellante.