ECLI:NL:CRVB:2014:3348
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering schadevergoeding materiële en immateriële schade na onrechtmatig besluit bijstandsverlening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die bijstand had aangevraagd, stelde dat hij materiële en immateriële schade had geleden door een onrechtmatig besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het college had de vergoeding van deze schade geweigerd. De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat het mislopen van financiële voordelen het gevolg was van het ontbreken van de status van bijstandsgerechtigde. Ook werd geoordeeld dat de appellant niet had aangetoond dat hij geestelijk letsel had geleden dat als een ernstige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer kon worden beschouwd. De Raad constateerde wel dat de redelijke termijn voor de procedure was overschreden met twee maanden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 500,-. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak werd vernietigd en het beroep gegrond werd verklaard. De Raad herstelde het besluit van het college door de schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn toe te kennen. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant.