In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de boetes die aan appellant zijn opgelegd wegens overtredingen van de Meststoffenwet (Msw) in de kalenderjaren 2013 en 2014. De appellant, een agrarisch ondernemer, had bezwaar gemaakt tegen de boetes die waren opgelegd door de staatssecretaris van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het College oordeelde dat de boete voor het jaar 2013 vernietigd moest worden, omdat deze was opgelegd zonder dat de appellant op de hoogte was gesteld van de gehanteerde marges, wat in strijd was met het verdedigingsbeginsel. De boete voor het jaar 2014 werd eveneens vernietigd op basis van het verbod van willekeur, aangezien de minister niet consistent had gehandeld in de handhaving van de wet. Daarnaast werd de minister veroordeeld tot schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het College concludeerde dat de appellant recht had op een schadevergoeding van € 2.500,- voor de overschrijding van de redelijke termijn, die werd verdeeld tussen de minister en de Staat der Nederlanden. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en consistentie in de handhaving van bestuursrechtelijke boetes.