Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 3 mei 2016 op de hoger beroepen van:
[naam 1] B.V., te Rotterdam (hierna ook: [naam 1] ),
(gemachtigde: mr. M.W. Renes),
appellantenenStichting Autoriteit Financiële Markten (AFM)
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Wanneer u de lening niet binnen 7 dagen heeft terugbetaald, wordt uw dossier overgedragen aan [naam 4] . De kosten die [naam 4] in rekening brengt kunt u vinden op www. [naam 4] .nl. De betalingstermijn bij [naam 4] is 14 dagen! Als u de lening niet binnen 7 dagen kunt terugbetalen, worden er kosten in rekening gebracht conform de tarieven van [naam 4] ".
Een garantstelling was met ingang van 5 oktober 2012 noodzakelijk voor het verkrijgen van een krediet, zodat de daarvoor in rekening gebrachte kosten naar het oordeel van het College eveneens behoren tot de kosten van het krediet. Deze kosten waren voorzien in de kredietovereenkomst.
Hiervoor heeft het College geconcludeerd dat [naam 1] in alle door AFM onderscheiden fases artikel 2:60, eerste lid, van de Wft heeft overtreden. De periode van 9 maart 2012 tot en met 20 april 2012 heeft AFM niet bij de overtreding betrokken. De rechtbank overweegt in dit verband terecht dat het feit dat de overtreding eerst later door AFM is geconstateerd, niet betekent dat de overtreding niet op 25 mei 2011 is aangevangen. Zoals het College eerder heeft overwogen, hebben marktpartijen een eigen verantwoordelijkheid zich aan de wet te houden, ook als de toezichthouder niet onmiddellijk uitsluitsel kan geven (ECLI:NL:CBB:2013:4). Het komt voor risico van appellanten dat zij de werkzaamheden hebben voortgezet na de uitspraak van de voorzieningenrechter. AFM heeft de duur van de overtreding dus juist vastgesteld. Bij de bepaling van de ernst van de overtreding heeft AFM de in de periode van overtreding aan consumenten in rekening gebrachte kosten betrokken. Nu appellanten met betrekking tot de ernst van de overtreding alleen de vastgestelde duur van de overtreding hebben bestreden, en dit betoog niet slaagt, ziet het College geen grond voor het oordeel dat AFM ten onrechte aanleiding heeft gezien de basisboete met 25% te verhogen vanwege de ernst van de overtreding. Evenmin ziet het College grond voor het oordeel dat AFM ten onrechte het bedrag van de basisboete heeft verhoogd vanwege de mate van verwijtbaarheid. AFM heeft onderbouwd dat zij er in eerste instantie van uitging dat [naam 1] beschikte over een vergunning omdat appellanten haar niet van volledige informatie voorzagen. Appellanten hebben AFM er niet van op de hoogte gesteld dat de oorspronkelijke vergunninghouder, eveneens met de naam [naam 1] , met ingang 28 september 2010 was opgehouden te bestaan door splitsing in [naam 2] Beheer en [naam 3] Beheer. Pas op 5 maart 2012 is dit aan AFM gemeld. In de contacten over de wijziging van de vergunninghouder heeft AFM appellanten er op gewezen dat de rechtspersoon die kredieten aanbiedt over een vergunning dient te beschikken. De vergunning is op verzoek van appellanten bij besluit van 13 september 2012 met ingang 28 september 2010 overgegaan naar [naam 3] Beheer.