Uitspraak
1.[naam 1] , te [plaats 1] , appellant sub 1,
minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit(voorheen de staatssecretaris van Economische Zaken; hierna ook de minister of de staatssecretaris)
2.Maatschap [naam 2] , te [plaats 2] , appellante sub 2,
minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit(voorheen de staatssecretaris van Economische Zaken)
3.Maatschap [naam 5] en [naam 6] , te [plaats 3] , appellante sub 3,
minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit(voorheen de staatssecretaris van Economische Zaken)
4.[naam 7] V.O.F., te [plaats 4] , appellante sub 4,
minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit(voorheen de staatssecretaris van Economische Zaken)
Het College heeft in de uitspraak die is gepubliceerd met het ECLI-nummer ECLI:NL:CBB:2018:653 voor zover hier van belang als volgt overwogen (waarbij voor “verweerder” moet worden gelezen: de minister):
Om te kunnen beoordelen of het handhaven van nog ongeveer 20% van de oorspronkelijk voorgenomen en opgelegde boetes zich verdraagt met het verbod van willekeur, geeft het College de minister de gelegenheid gemotiveerd in te gaan op de hiervoor in 5.5 en 5.6 besproken punten in te gaan en uiteen te zetten of, en zo ja, waarom nog sprake is van een consistent handhavingsregime in zaken voorafgaand aan de volledige openbaarmaking van de gehanteerde marges.