Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 30 april 2015 op het hoger beroep van:
[naam 1], te [plaats], appellant
(gemachtigde: mr. J.P. Sipma),
de Staatssecretaris van Economische Zaken (hierna: de staatssecretaris)
Procesverloop in hoger beroep
1 december 2014 geagendeerde (tweede) zitting geen doorgang gevonden.
Bij brief van 9 december 2014 heeft de staatssecretaris dit (nieuwe) standpunt verder toegelicht. Uit de bij die brief gevoegde herberekening blijkt dat geen overschrijding van de gebruiksnormen resteert.
Overwegingen
De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het College zal het beroep van appellant tegen het besluit van 7 september 2009 gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. Tevens zal het College het besluit van 19 september 2008 waarbij de boete is opgelegd, herroepen.
In zaken als de voorliggende wordt als algemeen uitgangspunt gehanteerd - en het College ziet geen reden daarvan in dit geval af te wijken - dat de redelijke termijn is overschreden als niet binnen twee jaar nadat deze termijn is aangevangen door de rechtbank uitspraak wordt gedaan. Voor de behandeling van het hoger beroep wordt daarnaast in beginsel een termijn van twee jaar gehanteerd. Eén en ander met dien verstande dat vertraging bij één van de behandelingen kan worden gecompenseerd door voortvarendheid bij de andere.
Beslissing
- herroept het primaire besluit van 19 september 2008;
- draagt de staatssecretaris op om het door appellant voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 374,- te vergoeden;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
- veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van schade aan appellant tot een bedrag van € 500,- te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf vier weken na de openbaarmaking van deze uitspraak tot aan de dag van de algehele vergoeding;
- veroordeelt de Staat (Minister van Veiligheid en Justitie) tot vergoeding van schade aan appellant tot een bedrag van € 2.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf vier weken na de openbaarmaking van deze uitspraak tot aan de dag van de algehele vergoeding.