In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een landbouwbedrijf en de staatssecretaris van Economische Zaken. De eiser, een veehouder, had bestuurlijke boetes opgelegd gekregen wegens overtredingen van de Meststoffenwet in de jaren 2013 en 2014. De boetes waren opgelegd naar aanleiding van een controle door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), waarbij overtredingen van de gebruiksnormen voor dierlijke meststoffen waren vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, bij gebrek aan gegevens van de veehouder, een juiste berekening had gemaakt van de mestproductie op basis van gegevens uit het I&R-systeem. De rechtbank verwierp het betoog van de eiser dat de derogatie ten onrechte was komen te vervallen en oordeelde dat de boetes terecht waren opgelegd. De rechtbank matigde de boetes echter op grond van het tijdsverloop, waardoor de totale boetes voor de jaren 2013 en 2014 werden vastgesteld op respectievelijk € 11.759,67 en € 2.229,41, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 13.989,08. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en herroepte de primaire besluiten, en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van de eiser.