ECLI:NL:CBB:2021:1050
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Hoger beroep
- H.L. van der Beek
- E.D.H. Nanninga
- Rechtspraak.nl
Herziening van een boetebesluit onder de Meststoffenwet en de beoordeling van nieuw gebleken feiten
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin haar verzoek om herziening van een bestuurlijke boete onder de Meststoffenwet (Msw) werd afgewezen. De boete was opgelegd wegens overtreding van artikel 7 in samenhang met artikel 8 van de Msw. Appellante stelde dat er nieuwe feiten waren die aanleiding gaven om het boetebesluit te herzien, maar het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de door appellante aangehaalde uitspraken van het College van 18 december 2018 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het College bevestigde dat een uitspraak van een rechterlijke instantie niet kan worden aangemerkt als nieuw feit.
De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had eerder een bestuurlijke boete opgelegd, die door de rechtbank in een eerdere uitspraak ongegrond was verklaard. Appellante had verzocht om herziening van het boetebesluit, maar de minister had dit verzoek afgewezen, omdat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen. Het College oordeelde dat de minister zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden waren en dat de afwijzing van het herzieningsverzoek niet evident onredelijk was. Het College bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister de juiste procedure had gevolgd.
De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de terughoudendheid van de minister bij het herzien van besluiten met formele rechtskracht. Het College concludeerde dat appellante onvoldoende bijzondere feiten of omstandigheden had aangevoerd die zouden kunnen leiden tot een andere beoordeling van het herzieningsverzoek. De uitspraak werd gedaan door mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van griffier mr. E.D.H. Nanninga, en werd openbaar uitgesproken op 7 december 2021.