In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 september 2019, zaaknummer 18/107, staat de herberekening van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2013 centraal. Appellant, een agrariër, had in 2013 een bedrijfstoeslag aangevraagd op basis van een gecombineerde opgave. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft de bedrijfstoeslag aanvankelijk vastgesteld op € 8.779,49, maar heeft deze later op nihil gesteld vanwege onregelmatigheden in de opgegeven percelen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard. Hij heeft vervolgens beroep ingesteld bij het College.
De kern van het geschil betreft de vraag of het recht op terugvordering van de onterecht uitgekeerde bedrijfstoeslag is verjaard. Appellant stelt dat de verjaringstermijn van vier jaar begint te lopen vanaf het moment dat hij de gecombineerde opgave indiende, terwijl de verweerder aanvoert dat de termijn begint te lopen vanaf het moment van het onjuiste besluit. Het College oordeelt dat de verjaringstermijn is gestart op de datum van het besluit tot vaststelling van de bedrijfstoeslag, en dat het primaire besluit tijdig is genomen.
Daarnaast betoogt appellant dat er sprake is van een kennelijke fout in zijn aanvraag, maar het College oordeelt dat de door appellant ingediende gegevens geen tegenstrijdigheden vertonen die bij een administratieve controle opgemerkt hadden kunnen worden. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel wordt eveneens verworpen. Uiteindelijk verklaart het College het beroep ongegrond, en er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.