ECLI:NL:CBB:2018:129

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
23 april 2018
Zaaknummer
16/1174
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers en de erkenning van kennelijke fouten

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 april 2018 uitspraak gedaan in het geschil tussen een jonge landbouwer en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De jonge landbouwer had een aanvraag ingediend voor toewijzing van betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat hij niet voldeed aan de leeftijdseis. De minister had de aanvraag afgewezen op basis van een verkeerd ingevuld BSN-nummer, dat niet overeenkwam met de gegevens van de aanvrager. De jonge landbouwer stelde dat dit een kennelijke fout betrof, die gecorrigeerd had moeten worden. Tijdens de zitting op 5 maart 2018 werd de zaak behandeld, waarbij de jonge landbouwer werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een kantoorgenoot. Het College oordeelde dat de minister niet voldoende had onderzocht of er sprake was van een kennelijke fout. Het College concludeerde dat de tegenstrijdigheid in de aanvraag, die pas bij nader onderzoek aan het licht kwam, niet voldeed aan de criteria voor een kennelijke fout. De minister had de jonge landbouwer niet de kans gegeven om zijn aanvraag te corrigeren. Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de jonge landbouwer in de gelegenheid moet worden gesteld om zijn aanvraag aan te passen. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de jonge landbouwer.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/1174
5111

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 april 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. C.M.H. Cohen),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C. Sluimer).

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellant om toewijzing van betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling) afgewezen.
Bij besluit van 28 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2018. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] , kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
In geschil is de vraag of verweerder het door appellant in zijn Gecombineerde opgave van 4 juni 2015 ingevulde – en achteraf bezien onjuist gebleken – BSN-nummer als een kennelijke fout als bedoeld in artikel 4 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (Verordening 809/2014) had moeten aanmerken.
1.2
In artikel 4 van Verordening 809/2014 is, voor zover hier van belang, bepaald dat steunaanvragen en eventuele door de begunstigde verstrekte bewijsstukken te allen tijde na de indiening ervan mogen worden gecorrigeerd en aangepast in geval van kennelijke fouten die door de bevoegde autoriteit worden erkend op basis van een algemene beoordeling van het specifieke geval en mits de begunstigde te goeder trouw heeft gehandeld.
De bevoegde autoriteit mag kennelijke fouten slechts erkennen indien deze gemakkelijk kunnen worden geconstateerd bij een administratieve controle van de informatie in de in de eerste alinea bedoelde documenten.
2.1
Verweerder heeft aan de afwijzing van de aanvraag om toewijzing van betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers ten grondslag gelegd dat appellant niet voldoet aan de leeftijdseis bedoeld in artikel 50, tweede lid, aanhef en onder b, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1307/2013).
2.2
In bezwaar heeft appellant, die een landbouwbedrijf heeft in de vorm van een eenmanszaak, een kopie van zijn identiteitskaart overgelegd waaruit blijkt dat hij is geboren op 17 februari 1980 en dat hij in het jaar van indiening van de aanvraag niet ouder was dan veertig jaar. Appellant heeft verweerder daarbij verzocht om het primaire besluit te herzien en aan hem alsnog betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers toe te wijzen.
2.3
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant ongegrond verklaard. Verweerder heeft in dit besluit het volgende uiteengezet. Gelet op het moment waarop appellant het verzoek tot aanpassing van de aanvraag heeft ingediend, te weten in bezwaar, kan dit verzoek alleen worden gehonoreerd als sprake is van een kennelijke fout in de zin van artikel 4 van Verordening 809/2014. Verweerder is van mening dat in het geval van appellant geen sprake is van een kennelijke fout. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument van de Europese Commissie nr. AGR 49533/2002 (werkdocument). Op grond van dit werkdocument kan worden gesproken van een kennelijke fout, indien er een tegenstrijdigheid in de aanvraag zit die bij summier onderzoek van de aanvraag opvalt, die wijst op een vergissing en het redelijkerwijs is uitgesloten dat dit ten tijde van de opgave conform de bedoeling van de aanvrager is. Verweerder heeft geconstateerd dat appellant in zijn aanvraag voor betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers een verkeerd BSN-nummer heeft opgegeven. Dit betreft een tegenstrijdigheid die niet direct blijkt uit summier onderzoek. Pas bij nader onderzoek is het verweerder gebleken dat het BSN-nummer niet juist is. Ten overvloede heeft verweerder nog opgemerkt dat het BSN-nummer, dat is opgegeven voor de aanvraag voor betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers, toebehoort aan een voor appellant onbekend persoon.
2.4
In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat degene die een aanvraag voor betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers doet, in de Gecombineerde opgave het BSN-nummer van de jonge landbouwer moet geven, zodat kan worden beoordeeld of de jonge landbouwer aan het leeftijdsvereiste voldoet. Op basis van het door appellant opgegeven BSN-nummer heeft verweerder geconcludeerd dat appellant niet voldoet aan het leeftijdsvereiste van artikel 50, tweede lid, aanhef en onder b van Verordening 1307/2013. Appellant heeft in bezwaar gesteld dat hij aan het leeftijdsvereiste voldoet en heeft hiertoe een kopie van zijn legitimatiebewijs overgelegd. Pas naar aanleiding van deze kopie is het verweerder duidelijk geworden dat appellant in de Gecombineerde opgave 2015 het verkeerde BSN-nummer heeft ingevuld. Verweerder heeft het bezwaar van appellant gekwalificeerd als een verzoek om de aanvraag met betrekking tot het BSN-nummer te wijzigen met een beroep op een kennelijke fout. Volgens verweerder is van een kennelijke fout echter geen sprake, aangezien de fout niet door een summier onderzoek van de aanvraag kenbaar is. De fout kan in dit geval immers pas voor het eerst kenbaar zijn op het moment dat verweerder de persoonsgegevens aan de hand van het opgegeven BSN-nummer ophaalt uit de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (thans: Basisregistratie Personen (BRP)) en deze persoonsgegevens vergelijkt met de persoonsgegevens zoals ingevuld in de Gecombineerde opgave. Aangezien voor de constatering van de fout een dergelijke gegevensvergelijking noodzakelijk is, is de fout niet uit de aanvraag kenbaar. Evenmin kan een dergelijke gegevensvergelijking nog als een summier onderzoek worden beschouwd, aldus verweerder.
3.1
De Europese Commissie heeft met betrekking tot de vraag wanneer een kennelijke fout als zodanig moet worden erkend het werkdocument vastgesteld, waarin richtsnoeren zijn gegeven over de uitleg van een kennelijke fout in de zin van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (Verordening 2419/2001). Dit werkdocument wordt door verweerder gehanteerd bij de beoordeling van verzoeken om na de uiterste indieningsdatum nog wijzigingen in de aanvraag te mogen aanbrengen. In vaste jurisprudentie heeft het College deze benadering aanvaardbaar geoordeeld.
3.2
In het werkdocument heeft de Europese Commissie over kennelijke fouten onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Notwithstanding this provision, the Commission services would emphasise several underlying conditions that, in their view, are pertinent:
• Firstly, decisions to apply or not the “obvious error” concept depend on the overall
facts and circumstances of each individual case, and the competent authority must be
satisfied with the
obviousnature of the error involved. Consequently the concept of
obvious error may not be applied in a systematic manner but should involve an
examination of each and every case individually.
(…)
In line with these underlying conditions, the Commission services provides the following
guidance:
1. As a general rule, an obvious error has to be detected from information given in the
aid application form submitted i.e. where an administrative check on the coherence
of the documents and the information submitted to support the claim (especially the
application form, supporting documents, declarations etc.) reveals such errors.
Furthermore, acceptance of such an obvious error is independent of the means by
which these checks are carried out, which may be visually, manually or
electronically.
Where Member States have installed computerised procedures to check aid
applications, cross-checks with the standing database(s) could also constitute a
coherence check if the data contained in such computerised database(s) complement,
or are an integral part of, the aid application procedure. However, in this instance,
the obvious error concept may usually be applied only if the farmer himself has
furnished the conflicting information, or if it has been furnished on his behalf. (…)
The following examples indicate some categories of irregularities that
mayusually be
considered as obvious errors:
a) Errors of a purely clerical nature that are obvious during a basic examination
of the claim:
- Boxes not filled in or information lacking;
- Erroneous statistical or bank code.
b) Errors detected as a result of a coherence check (contradictory information):
- Arithmetical mistakes;
- Inconsistencies between the information provided in the same aid application form (e.g. a parcel or an animal declared twice in the same claim);
- Inconsistencies between the information supporting the aid application and
the application itself (e.g. maps or passports not in agreement with details
in the application);
- Parcels declared for two types of use (e.g. dried fodder/forage, arable crops/set-aside/forage).
2. Errors detected as a result of cross-checks of aid applications with independent
databases (e.g. land registers) may not be considered automatically or systematically
as obvious errors. An error cannot be judged as obvious on the grounds that a
Member State has set up an effective system for detecting irregularities.
Nevertheless, one cannot exclude the possibility of an error being obvious, even if
the source of the information used to detect the error does not come from the farmer
himself. Furthermore, those errors caused by incorrect transcription of identification
numbers or references, which are detected during a cross-check of the application
with databases, might normally be classified as obvious errors. (…)
(…)
4. The competent authority has to be convinced that the error is genuine i.e. that the
farmer acted in good faith. There should be no possibility that fraud or dishonesty is
involved, and the onus is on the farmer in the first instance to show that there has
been an obvious error. If a farmer makes the same or a similar mistake on more than
one occasion, the scope for consideration as an obvious error becomes more
restricted.
(…)”.
3.3
Uit het werkdocument blijkt dat de beslissing of het al dan niet om een kennelijke fout gaat volgens de Europese Commissie afhankelijk is van alle feiten en omstandigheden in elk individueel geval. Daarom moet elk geval afzonderlijk worden onderzocht. Als algemene regel geldt dat een kennelijke fout moet worden ontdekt aan de hand van de gegevens in de steunaanvraag, dat wil zeggen wanneer dergelijke fouten aan het licht komen dankzij een administratieve controle waarbij wordt nagegaan of de tot staving van de aanvraag verstrekte documenten en gegevens (en met name de aanvraagformulieren, de bewijsstukken, verklaringen enzovoort) samenhangend zijn. Wanneer de lidstaten de steunaanvragen computermatig controleren, kan ook door gegevens te vergelijken met gegevens in dezelfde databank of in andere databanken, worden nagegaan of deze samenhangend zijn, voor zover de daarin opgeslagen gegevens de steunaanvraagprocedure aanvullen of er integraal deel van uitmaken. Een kennelijke fout kan echter alleen worden aangenomen als de landbouwer zelf de tegenstrijdige informatie heeft verstrekt of als deze namens hem is verstrekt. Het kan daarbij gaan om direct in het oog springende fouten alsmede fouten, die worden waargenomen ten gevolge van een check op de samenhang (tegenstrijdige informatie). Fouten die ontdekt worden door steunaanvragen aan een onafhankelijke databank (bijvoorbeeld een kadaster) te toetsen mogen niet automatisch of stelselmatig als kennelijke fout worden aangemerkt. Toch kan in dergelijke gevallen een erkenning als kennelijke fout niet worden uitgesloten, zelfs wanneer de voor het opsporen van de informatie gebruikte informatie niet afkomstig is van de landbouwer zelf. Verder kunnen fouten veroorzaakt door een onjuiste schriftelijke weergave van identiteitsnummers of referenties, die worden waargenomen tijdens een cross-check van de aanvraag met databanken, normaal gesproken worden aangemerkt als kennelijke fouten. Voor de Europese Commissie is voorts van groot belang dat wordt vastgesteld dat een fout onopzettelijk is gemaakt, dat de landbouwer te goeder trouw heeft gehandeld en dat ieder gevaar van bedrog wordt uitgesloten.
3.4
De definitie van een kennelijke fout is thans in artikel 4 van Verordening 809/2014 neergelegd. Anders dan in artikel 12 van Verordening 2419/2001 – waarin slechts is bepaald dat in geval van een door de bevoegde instantie erkende kennelijke fout, een steunaanvraag te allen tijde na de indiening worden aangepast –, heeft de Uniewetgever in artikel 4 van Verordening 809/2014, gelet op de daarin gebezigde bewoordingen, bij het definiëren van het begrip kennelijke fout onmiskenbaar aangesloten bij de inhoud van het werkdocument.
3.5
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat op basis van het werkdocument het criterium is geformuleerd dat aan de hand van een administratieve controle, waarbij wordt nagegaan of alle gevraagde gegevens zijn ingevuld, wordt beoordeeld of sprake is van een kennelijke fout. Meer concreet betekent dit volgens verweerder dat in dit geval bij een administratieve controle wordt gekeken of appellant alle cijfers van het gevraagde BSN-nummer van de jonge landbouwer heeft ingevuld. Verweerder heeft geconstateerd dat appellant dit heeft gedaan. Reeds hierom kan volgens verweerder geen sprake meer zijn van een kennelijke fout.
4.1
Het werkdocument is op zichzelf niet bindend. Dit neemt niet weg dat, nu het werkdocument afkomstig is van een gezaghebbende instantie en door verweerder wordt gehanteerd bij de beoordeling of sprake is van een kennelijke fout, het College dit werkdocument bij de beoordeling van het beroep van appellant zal betrekken.
4.2
Het College is van oordeel dat de Gecombineerde opgave 2015 van appellant een tegenstrijdigheid bevat die bij een eenvoudige administratieve controle van de aanvraag had moeten opvallen en die wijst op een vergissing van appellant. De tegenstrijdigheid bestaat tussen enerzijds de in de rubrieken “Relatiegegevens” en “Bedrijfshoofd/bedrijfsleider” ingevulde en (allen) op appellant betrekking hebbende gegevens en anderzijds het in de rubriek “Jonge landbouwers” ingevulde BSN-nummer dat toebehoort aan een voor appellant onbekende derde. Het werkdocument staat niet eraan in de weg om een zodanige tegenstrijdigheid als een kennelijke fout aan te merken. Dat de tegenstrijdigheid pas kan worden ontdekt na het ophalen van het BSN-nummer van de jonge landbouwer uit een databank (BRP) en vergelijking met de overige door appellant in de Gecombineerde opgave ingevulde gegevens, overschrijdt, anders dan verweerder meent, niet de reikwijdte van een administratieve controle. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het raadplegen – en controleren – van de in de BRP opgenomen gegevens in dit geval (ook) noodzakelijk is, omdat verweerder ervoor heeft gekozen om het leeftijdsvereiste te controleren aan de hand van het BSN-nummer en niet van een jonge landbouwer te verlangen dat hij bij zijn aanvraag een legitimatiebewijs overlegt. Dit brengt met zich dat niet kan worden staande gehouden dat het opgeven van het onjuiste BSN-nummer geen kennelijke fout is. Dit betekent dat verweerder in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten heeft vergaard. Verweerder zal appellant alsnog in de gelegenheid moeten stellen zijn Gecombineerde opgave 2015 aan te passen.
5 Het beroep is gegrond en het College zal het bestreden besluit vernietigen. Aan de overige beroepsgronden komt het College niet toe. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het College zal hiervoor een termijn van zes weken stellen.
6 Het College zal verweerder veroordelen in de door appellante gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,- aan appellant te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.M. van den Berk, mr. A. Venekamp en mr. H.G. Lubberdink, in aanwezigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2018.
w.g. J.A.M. van den Berk w.g. C.E.C.M. van Roosmalen