ECLI:NL:CBB:2016:403

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 december 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
15/196
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Bolt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging gewascode en subsidiabiliteit van landbouwgrond in het kader van GLB-inkomenssteun

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 8 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen Gebroeders [naam 1] V.O.F. en de staatssecretaris van Economische Zaken. Het geschil betreft de wijziging van de gewascode van percelen die door appellante zijn opgegeven voor de bedrijfstoeslag 2013. Appellante had gewascode 3718 (natuurlijk grasland) opgegeven, maar verweerder wijzigde deze in gewascode 3722 (overig natuurterrein) op basis van teledetectie- en fysieke controles. Appellante betwistte deze wijziging en voerde aan dat de percelen wel degelijk als natuurlijk grasland kunnen worden aangemerkt. Het College oordeelde dat verweerder voldoende onderbouwing had voor zijn standpunt en dat appellante onvoldoende bewijs had geleverd om aan de wijziging van de gewascode te twijfelen. De beroepsgrond dat appellante erop mocht vertrouwen dat de percelen als natuurlijk grasland zouden worden aangemerkt, werd verworpen. Het College verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/196
5101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2016 in de zaak tussen

Gebroeders [naam 1] V.O.F., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: [naam 2] ),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.G. van Leeuwen).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellante voor het jaar 2013 vastgesteld op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling).
Bij besluit van 3 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2016. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [naam 3] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 4] .

Overwegingen

1. Appellante heeft met de Gecombineerde opgave 2013 om uitbetaling van haar toeslagrechten verzocht. Daarbij heeft zij bij de percelen 23, 69 en 70 gewascode 3718 (natuurlijk grasland) opgegeven. Deze percelen liggen in natuurgebied de [locatie] . Appellante pacht deze percelen van Staatsbosbeheer met de verplichting om het gebied te laten begrazen; maaien is niet toegestaan.
2. Naar aanleiding van een teledetectiecontrole op basis van satellietbeelden die gemaakt zijn op 4 mei 2013 en fysieke controles op 16 en 27 september 2013 heeft verweerder de gewascode van de percelen 23, 69 en 70 gewijzigd in 3722 (overig natuurterrein), waardoor deze percelen niet voor bedrijfstoeslag in aanmerking komen. In het van de fysieke controles opgemaakte rapport van 1 mei 2013 heeft de inspecteur over de percelen 23, 69 en 70 vermeld dat hij eraan twijfelde of het daadwerkelijk natuurlijk grasland is. Verder heeft de inspecteur vermeld: “De percelen bestaan voor een groot deel uit vegetatie die niet beschouwd kan worden als ‘grassen en andere kruidachtige voedergewassen’, en waren ten tijde van de inspectie (groten)deels te nat om te betreden. zie ook de foto’s in bijlage 2. Daarbij is er de rapportage van mijn collega, dhr. [naam 5] , welke hieronder besproken wordt en waarin geconstateerd wordt dat de door hem bezochte percelen geen landbouwgrond zijn. (…) Perceel 69 was afgesloten met een hek, ik heb geen vee of sporen van vee aangetroffen. Tijdens een tweede bezoek op 27-09 was perceel 69 nog steeds afgesloten, terwijl p70 ook niet toegankelijk was voor vee.” Over het rapport van zijn collega [naam 5] vermeldt de inspecteur dat daarin wordt geconcludeerd dat de scheiding tussen 3718 en 3722 niet is aan te geven, en dat het gebied de sfeer van een natuurgebied ademt. Verder stelt de inspecteur: “Dit vergeleken hebbend met mijn eigen bevindingen, heeft het mij goed geacht om een deel van de percelen als 3722 te classificeren, en een ander deel als 3718.” De inspecteur heeft van de percelen foto’s genomen. Bij de foto van perceel 23 heeft hij vermeld: “Perceel 23 met vegetatie; veel wilgen, en vrijwel geen gras(achtigen).” Bij de foto van perceel 69: “Gesloten hek aan noordzijde perceel 69, met daarachter vegetatie zichtbaar; op grond hiervan geclassificeerd als 3722.” Bij de foto van perceel 70: “Aangetroffen vegetatie op perceel 70; veel riet en vrijwel geen beweiding. Inzet: afgesloten toegang tijdens tweede bezoek op 28-09-2013.” In het verweerschrift heeft verweerder deze foto’s en de bij het verweerschrift gevoegde luchtfoto’s verder als volgt toegelicht: “Op de foto’s is te zien dat de begroeiing vrijwel niet uit gras(achtige) bestaat, maar uit wilgen of riet. Ook op de luchtfoto’s is te zien dat er nauwelijks sprake is van grasland, maar vooral van verruiging. Vooral op de winterfoto’s is de verwilderde begroeiing duidelijk te zien.” Verweerder stelt zich op het standpunt dat het grootste deel van de vegetatie niet overwegend uit grassen of andere kruidachtige voedergewassen bestaat, zodat er geen sprake is van natuurlijk grasland, en dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat op bepaalde perceelgedeeltes de overige begroeiing dermate bescheiden is dat deze het gebruik van de grond als natuurlijk grasland niet belet.
3 Appellante is het niet eens met de wijziging van de gewascode. Zij voert aan dat het gebied, waar de percelen 23, 69 en 70 onderdeel van uitmaken, aan verandering onderhevig is en in de afgelopen jaren ruiger is geworden door de invloed van eb en vloed, door een herinrichting voor waterberging en vernatting. Het tempo waarin het gebied verandert is onduidelijk en appellante probeert een reële inschatting te maken van de hoeveelheid hectares waar het vee kan lopen en daarmee beweidbaar is. Zo beschikt zij in 2013 over 159,40 toeslagrechten terwijl zij ruim 180 hectare grond heeft opgegeven. Appellante stelt dat zij er geen belang bij heeft om de percelen bewust foutief op te geven. Appellante laat in het gebied vee van het ras Blonde d’Aquitaine grazen. Appellante stelt dat verweerder bij zijn besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat dit ras behoefte heeft aan een ruigere vegetatie. Appellante stelt voorts dat in elk geval voor een deel van de percelen de gewascode 3718 (natuurlijke grasland) geldt en stelt dat het controlerapport op dit punt onvolledig is. Appellante heeft bij het beroepschrift een aantal foto’s met details van de percelen overgelegd. Ter onderbouwing van haar standpunt dat de percelen uit natuurlijk grasland bestaan en dat deze percelen beweidbaar zijn, heeft appellante ter zitting een verklaring voorgelezen van de heer [naam 6] , een volgens appellante graslanddeskundige die bekend is met het gebied. Appellante voert verder aan dat de gebruiksmogelijkheden van de percelen niet gewijzigd zijn en dat zij er daarom op mocht vertrouwen dat de door haar in het verleden opgegeven gewascode behorende bij natuurlijk grasland ook in 2013 van toepassing is.
4.1
In geschil is of verweerder terecht de gewascode van de percelen 23, 69 en 70 heeft gewijzigd, waardoor deze percelen niet als subsidiabele landbouwgrond kunnen worden aangemerkt. Volgens appellante moet de gewascode van deze percelen 3718 (natuurlijk grasland) zijn. Onder deze code valt natuurlijk grasland dat als volgt is omschreven: “Gras dat voor tenminste vijf jaar niet in de vruchtwisseling is meegenomen en waarvan de opbrengst niet meer dan 5 ton droge stof per ha per jaar is. Het gewas bestaat uit een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige gewassen*. De grond is veelal slecht van kwaliteit en wordt niet verbeterd door bemesting, bebouwing, inzaaiing, onkruidbestrijding of drainage.” Bij * is vermeld: “onder grassen of andere kruidachtige voedergewassen verstaan we alle kruidachtige planten die in Nederland traditioneel in natuurlijk grasland voorkomen, of in zaadmengsels voor grasland worden opgenomen.” Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze percelen gewascode 3722 (overige natuurterreinen) hebben. Deze code is als volgt omschreven: “Dit zijn gronden met de hoofdfunctie natuur: vennen, hoogveenterreinen, zandverstuivingen, duinterreinen, kwelders, schors, slik, riet- en ruigtlanden, griend en laagveenmoeras. Overige natuurterreinen zijn geen landbouwgrond.”
4.2
Het College is van oordeel dat het teledetectieonderzoek en de twee fysieke controles van het bedrijf van appellante, in hun samenhang bezien, verweerders standpunt dat de percelen niet in overwegende mate grasland zijn en de gewascode overige natuurterreinen moeten krijgen voldoende onderbouwen. Appellante heeft daartegen onvoldoende ingebracht om aan het standpunt van verweerder te twijfelen. De door appellante op de zitting voorgelezen verklaring van de door appellante als graslandspecialist gepresenteerde heer [naam 6] , waarin is betoogd dat op de percelen rietgras groeit dat behoort tot de grassen en dat niet verward moet worden met riet, doet niet af aan de op basis van drie controles gedane constatering van verweerder dat de percelen in overwegende mate verruigd zijn en daardoor niet meer als natuurlijk grasland aan te merken zijn. Het College neemt daarbij in aanmerking dat uit dat wat door appellante in beroep naar voren is gebracht, en zoals door haar op de zitting is bevestigd, blijkt dat zij erkent dat het gebied waarin de percelen liggen verandert en verruigt. Ook dat wat appellante naar voren heeft gebracht over de beweiding van de percelen door koeien van het ras Blonde d’Aquitaine doet niet af aan verweerders constatering, omdat het gebruik van de grond niet relevant is voor het vaststellen van de van toepassing zijnde gewascode. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3
De beroepsgrond dat appellante erop mocht vertrouwen dat de percelen zouden worden aangemerkt als natuurlijk grasland slaagt niet. Zoals het College reeds eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 30 december 2014 (ECLI:NL:CBB:2014:489), kan op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie het vertrouwensbeginsel niet tegen een duidelijke Unierechtelijke bepaling worden aangevoerd en kan een daarmee strijdige gedraging van een met de toepassing van het Unierecht belaste nationale autoriteit bij een marktdeelnemer geen gewettigd vertrouwen op een met het Unierecht strijdige behandeling opwekken (zie het arrest van 20 juni 2013, zaak C‑568/11, Agroferm, ECLI:EU:C:2013:407, punt 52 e.v. en aldaar aangehaalde rechtspraak).
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bolt, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2016.
w.g. H. Bolt w.g. M.B. van Zantvoort