6.2.Het besluit tot herziening en intrekking van bijstand is een voor betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat in dit geval aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, in beginsel op de ISD rust.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eisers de inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet hebben geschonden. Volgens het college blijkt uit de bankafschriften dat crypto zijn aangeschaft op de volgende platforms: Sepaga, Binance, Avatrade, Daily account summary - wallet, Bitonic B.V. en St. Derdengeld Digiwallet. Eiser heeft geen inzicht verschaft in zijn crypto-accounts en daarvan evenmin transactieoverzichten verstrekt. Hierdoor is bij de ISD niet bekend welke geldbedragen op de crypto-accounts van eiser stonden of staan. Daarnaast is uit de bankafschriften niet af te leiden wanneer en voor welk bedrag aan cryptovaluta is aangekocht en of bedragen zijn uitbetaald. Zolang niet alle feiten over de crypto-accounts vast zijn komen te staan, kan volgens het college niet worden vastgesteld of eisers in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden.
De te beoordelen periode betreft de periode waarover het recht op bijstand is ingetrokken en dat is van 22 juli 2017 tot en met 23 augustus 2021.
In het kader van het rechtmatigheidsonderzoek zijn financiële gegevens met betrekking tot inkomen en vermogen bij eisers opgevraagd. Op 11 augustus 2021 heeft eiser schriftelijk verklaard over zijn ‘werk thuis door brokers op de aandelenmarkt’ en hebben eisers bankafschriften overgelegd. Daaruit blijkt dat eiser beschikt over crypto-accounts. Vast staat dat eisers hiervan spontaan geen melding hebben gemaakt bij de ISD. Daarmee hebben zij de inlichtingenplicht geschonden.
De stelling van eisers dat hen geen verwijt kan worden gemaakt van het schenden van de inlichtingenplicht vanwege bijzondere omstandigheden (eisers ongeneeslijke ziekte) slaagt niet. De in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet neergelegde verplichting is namelijk een objectief geformuleerde verplichting waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt.Eisers ziekte ontslaat hen dus niet van de inlichtingenplicht.
Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van het recht op bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, als hij wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht zou hebben op volledige of aanvullende bijstand.
Naar vaste rechtspraak van de CRvBworden kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening of zoals in dit geval een crypto-account van een bijstandontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet beschouwd.
De rechtbank stelt vast dat door de ISD gestelde relevante vragen over inzicht in de waarde van eisers cryptocurrencies in de periode in geding onbeantwoord zijn gebleven. Eisers hebben niet met onderbouwende stukken aannemelijk gemaakt dat zij zich hebben ingespannen om de gevraagde bewijsstukken te verkrijgen, maar dat het niet mogelijk was om deze te verstrekken. Dit geldt te meer nu uit de wel overgelegde stukken blijkt dat eiser (inmiddels) toegang had en heeft tot zijn crypto-accounts. Voor zover eiser, gezien zijn ziekte niet in staat zou zijn geweest om de informatie te verstrekken, neemt dit niet weg dat eiseres eventueel met hulp van een derde de gevraagde informatie had kunnen achterhalen. Doordat eisers onvoldoende informatie hebben verstrekt, is voor de ISD onduidelijk gebleven of en hoeveel valuta er op de crypto-accounts stond bij aanvang van en gedurende de periode in geding en welke geldstromen hebben plaatsgevonden.
Nu controleerbare gegevens over de financiële situatie van eisers en dan met name volledige openheid van zaken over de waarde van de crypto lopende de bijstandsuitkering ontbreken, hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. De ISD heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat het recht op bijstand niet is vast te stellen. Dit betekent dat de ISD op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet verplicht was om het recht op bijstand van eisers in te trekken.
Voor de ingangsdatum van de herziening en intrekking van de bijstandsuitkering moet de ISD zich baseren op objectieve gegevens.De ISD heeft aangesloten bij de datum van aanvang van de bijstandsuitkering, zijnde 22 juli 2017. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de onderzoeksbevindingen echter onvoldoende feitelijke grondslag voor dit standpunt van de ISD. De eerste aanwijzing voor transacties met cryptovaluta blijkt uit een bankoverschrijving van 19 januari 2019 (pagina 231 van 363 van de overgelegde bankafschriften). Hieruit volgt dat in ieder geval vanaf 19 januari 2019 is voldaan aan de voorwaarden voor intrekking van het recht op bijstand.
Concrete aanknopingspunten voor de conclusie dat eisers op enig moment in de periode vóór 19 januari 2019 beschikten over crypto-accounts en/of sprake was van transacties met crypto ontbreken. De mededeling van een medewerker van de ISD tijdens de hoorzitting, dat ook in mei 2017 al transacties (met crypto) zichtbaar waren op de bankafschriften, is zonder onderbouwende stukken onvoldoende. Ook eisers verklaring over zijn ‘werk thuis’ is op zichzelf en in combinatie met de bankafschriften niet toereikend om daarop het belastend besluit tot intrekking van de bijstandsuitkering over de periode van 22 juli 2017 tot 19 januari 2019 te baseren. Ter zitting heeft de ISD nog opgemerkt dat er vanaf aanvang van de bijstandsuitkering ook andere stortingen en bijschrijvingen en een Paypal account zijn geweest, maar deze bevindingen zijn in bestreden besluit I niet aan de intrekking van het recht op bijstand ten grondslag gelegd. Dit betekent dat de grondslag voor herziening en intrekking van de bijstandsuitkering over de periode van 22 juli 2017 tot 19 januari 2019 geen stand kan houden. De rechtbank zal daarom het beroep in zoverre gegrond verklaren en het bestreden besluit I op dit onderdeel vernietigen.
Is de uitbetaalde bijstandsuitkering terecht teruggevorderd?