ECLI:NL:RBZWB:2023:4956

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3007 en 22_4786
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de beslissingen op bezwaar van 2 mei 2022 en 1 september 2022 over de intrekking van hun recht op bijstand op grond van de Participatiewet en de terugvordering van te veel ontvangen uitkering. De ISD Brabantse Wal had op 14 oktober 2021 het recht op bijstandsuitkering van eisers ingetrokken met terugwerkende kracht. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, waarbij zij aanvoeren dat zij alle relevante informatie hebben verstrekt en dat de intrekking onterecht is. De rechtbank heeft de beroepen op 26 april 2023 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de ISD terecht de intrekking van de bijstandsuitkering heeft doorgevoerd, omdat eisers niet aan hun inlichtingenplicht hebben voldaan. De rechtbank verklaart de beroepen deels gegrond, met name voor de periode van 22 juli 2017 tot 19 januari 2019, en vernietigt de bestreden besluiten voor dit onderdeel. De rechtbank oordeelt dat de terugvordering van de bijstandsuitkering over deze periode niet gerechtvaardigd is, maar dat de terugvordering over de periode van 19 januari 2019 tot 24 augustus 2021 wel terecht is. De ISD moet nieuwe beslissingen op bezwaar nemen en het griffierecht en proceskosten vergoeden aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/3007 en 22/4786 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser,

[naam eiseres] ,uit [plaatsnaam] , eiseres,
samen eisers,
(gemachtigde: mr. F. Ergec),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom(ISD Brabantse Wal), de ISD.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de beslissingen op bezwaar van 2 mei 2022 en 1 september 2022 over de intrekking van het recht van eisers op bijstand op grond van de Participatiewet en terugvordering van de te veel ontvangen uitkering.
1.1.
Met het besluit van 14 oktober 2021 (primair besluit I) heeft de ISD eisers recht op een bijstandsuitkering ingetrokken met ingang van 24 augustus 2021. Met het besluit van 14 oktober 2021 (primair besluit II) heeft de ISD eisers recht op een bijstandsuitkering herzien en ingetrokken over de periode van 1 april 2017 tot en met 23 augustus 2021. Met het besluit van 21 oktober 2021 (primair besluit III) heeft de ISD het primaire besluit II ingetrokken en eisers recht op een bijstandsuitkering herzien en ingetrokken over de periode van 22 juli 2017 tot en met 23 augustus 2021.
Met de beslissing op bezwaar van 2 mei 2022 (bestreden besluit I) is de ISD bij de primaire besluiten I en III gebleven.
1.2.
Met het besluit van 11 mei 2022 (primair besluit IV) heeft de ISD de ten onrechte verstrekte bijstandsuitkering over de periode van 22 juli 2017 tot en met 24 augustus 2021, zijnde (bruto) € 80.070,51, van eisers teruggevorderd.
Met de beslissing op bezwaar van 1 september 2022 (bestreden besluit II) is de ISD bij het primaire besluit IV gebleven.
1.3.
De ISD heeft de op de beroepen betrekking hebbende stukken ingediend en heeft, onder verwijzing naar de bestreden besluiten I en II, aangegeven geen aanleiding te zien voor het indienen van verweerschriften.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 26 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, tolk [naam tolk] , en mr. S.H.J. Aarts-Kerstens namens de ISD.
1.5.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Totstandkoming van de bestreden besluiten

2.1.
Eisers ontvingen sinds 22 juli 2017 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden op grond van de Participatiewet. Op 3 augustus 2021 hebben eisers, via hun maatschappelijk werkster, bij de ISD gemeld dat eiseres in 2021 inkomen heeft vanuit een persoonsgebonden budget (pgb). Naar aanleiding van deze melding is de ISD een rechtmatigheidsonderzoek gestart en zijn bij eisers gegevens opgevraagd over hun financiële situatie over de periode vanaf 1 mei 2021. De van eisers ontvangen stukken hebben de ISD aanleiding gegeven dezelfde gegevens over een langere periode, namelijk vanaf 1 april 2017 tot en met 30 april 2021, op te vragen. Daartoe is een termijn verleend tot 24 augustus 2021. Daarop hebben eisers nogmaals dezelfde stukken (over de periode vanaf 1 mei 2021) ingediend.
2.2.
Met het besluit van 30 september 2021 heeft de ISD eisers recht op een bijstandsuitkering opgeschort per 24 augustus 2021 en hen een laatste termijn verleend tot 14 oktober 2021 om alsnog de gevraagde gegevens te verstrekken.
2.3.
Met het besluit van 14 oktober 2021 heeft de ISD eisers recht op een bijstandsuitkering na opschorting ingetrokken per 24 augustus 2021 (primair besluit I). Aan het besluit tot intrekking van het recht op bijstand over de periode van 1 april 2017 tot en met 23 augustus 2021 (primair besluit II) heeft de ISD schending van de inlichtingenplicht ten grondslag gelegd, wegens het niet melden van bijschrijvingen en contante stortingen op de bankrekening. Met het besluit van 21 oktober 2021 (primair besluit III) heeft de ISD het primaire besluit II ingetrokken en eisers recht op een bijstandsuitkering herzien en ingetrokken over de periode van 22 juli 2017 tot en met 23 augustus 2021. Ook aan dit besluit heeft de ISD schending van de inlichtingenplicht ten grondslag gelegd, wegens het niet melden van bijschrijvingen en contante stortingen op de bankrekening. In de bezwaarfase hebben eisers meer bewijsstukken overgelegd. De ISD heeft bij bestreden besluit I de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten I en III ongegrond verklaard. Daarbij heeft de ISD overwogen dat het recht op bijstand van eisers niet kan worden vastgesteld, doordat geen inzage is verschaft in de transacties op de crypto-accounts.
2.4.
Met het besluit van 11 mei 2022 (primair besluit IV) heeft de ISD de ten onrechte verstrekte bijstandsuitkering over de periode van 22 juli 2017 tot en met 24 augustus 2021, zijnde (bruto) € 80.070,51, van eisers teruggevorderd. De ISD heeft bij bestreden besluit II het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit IV ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de ISD terecht de bezwaren van eisers tegen de intrekking van hun recht op een bijstandsuitkering per 24 augustus 2021, de herziening en intrekking van hun recht op bijstand over de periode van 22 juli 2017 tot en met 23 augustus 2021 en de terugvordering van de ten onrechte over deze periode verstrekte bijstand, ongegrond heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.2.
De rechtbank verklaart de beroepen deels gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
4. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgronden
5. Eisers voeren aan dat hun recht op een bijstandsuitkering ten onrechte is ingetrokken per 24 augustus 2021 en over de periode van 22 juli 2017 tot en met 23 augustus 2021. Zij stellen dat zij alle stukken hebben ingediend die tot hun beschikking stonden en die redelijkerwijs van hen verwacht konden worden. De opgevraagde stukken uit het verleden vallen volgens eisers redelijkerwijs niet onder hun inlichtingenplicht en zijn, mede gezien de levensbedreigende ziekte van eiser, niet van belang. Deze stukken kunnen daarom de intrekking van hun bijstandsuitkering niet rechtvaardigen. Daarbij komt dat de ISD stukken heeft opgevraagd over een periode van vijf jaar, zonder rekening te houden met de onmogelijkheid van eisers om deze stukken te kunnen overleggen. Eisers stellen recht te hebben op bijstand, omdat evident is dat eiser geen financieel gewin heeft gehad van de crypto-accounts. Deze bijzondere omstandigheden rechtvaardigen in alle redelijkheid de eventuele schending van de inlichtingenplicht, zo stellen eisers.
In het kader van de terugvordering stellen eisers dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien, bestaande uit de terminale ziekte van eiser en de psychische gevolgen van de terugvordering. Daarnaast doen eisers een beroep op het evenredigheidsbeginsel.
Beoordeling
Is de bijstandsuitkering terecht ingetrokken na opschorting vanaf 24 augustus 2021?
6.1.
In vaste rechtspraak heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bepaald dat, bij beantwoording van de vraag of de bijstandverlenende instantie na opschorting bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, van belang is of de betrokkene het bij het opschortingsbesluit vastgestelde verzuim binnen de daarvoor gestelde termijn heeft hersteld. Als dat niet het geval is, moet vervolgens worden nagegaan of betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken, wanneer het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover eiseres niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken. [1]
Het bijstandverlenend orgaan is gerechtigd om een onderzoek te doen naar de financiële situatie van een betrokkene en mag daarvoor bankafschriften opvragen over de laatste drie maanden. Indien op basis van concrete feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid en volledigheid van de door de betrokkene over zijn financiële situatie verstrekte inlichtingen kan het bijstandverlenend orgaan in het kader van dat onderzoek zo nodig inzage verlangen in de bankafschriften en andere financiële gegevens van de betrokkene over een verder in het verleden liggende periode. [2]
De rechtbank stelt vast dat eisers geen bezwaar hebben gemaakt tegen het opschortingsbesluit van 30 september 2021. Verder staat vast dat eisers binnen de door de ISD vastgestelde termijn tot 14 oktober 2021 niet alsnog alle gevraagde bewijsstukken (bankafschriften, verklaringen over kasstortingen en bijschrijvingen, en andere financiële bewijsstukken betreffende eventuele PayPal-rekeningen, buitenlandse valuta en cryptocurrencies) over de periode vanaf 1 april 2017 hebben overgelegd. Deze bewijsstukken zijn van belang voor de vaststelling van het recht op bijstand. Overigens hebben eisers na de hoorzitting in bezwaar nog wel stukken overgelegd, maar niet de gevraagde informatie met betrekking tot de crypto-accounts.
Daarmee staat vast dat eisers het verzuim, te weten het niet overleggen van de gevraagde bewijsstukken en toelichting daarop, niet binnen de vastgestelde termijn hebben hersteld.
De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt dat zij alle beschikbare stukken hebben ingeleverd en dat hen niet verweten kan worden dat zij de overige stukken niet hebben ingeleverd. Eisers hebben namelijk niet aannemelijk gemaakt dat zij niet over de gevraagde bewijsstukken konden beschikken. Ook hebben eisers niet met medische stukken onderbouwd dat zij vanwege de ziekte van eiser de gevraagde bewijsstukken en toelichting daarop niet vóór 14 oktober 2021 hebben kunnen indienen. Indien eiser hiertoe gezien zijn medische situatie niet in staat was, had hij hulp van een derde kunnen vragen. Daarnaast geldt voor eiseres dezelfde inlichtingenplicht. Gesteld noch gebleken is dat zij niet in staat zou zijn om tijdig de gevraagde bewijsstukken te overleggen. De omstandigheid dat zij geruime tijd geen weet had van het verzoek van het college om informatie, omdat eiser haar erbuiten heeft gehouden, ontslaat haar niet van deze verplichting. [3] Hiermee is gegeven dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet is voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank was de ISD dan ook bevoegd om het recht op bijstand van eisers na opschorting in te trekken per 24 augustus 2021.
Is de bijstandsuitkering terecht herzien en ingetrokken over de periode van 22 juli 2017 tot en met 23 augustus 2021?
6.2.
Het besluit tot herziening en intrekking van bijstand is een voor betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat in dit geval aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, in beginsel op de ISD rust.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eisers de inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet hebben geschonden. Volgens het college blijkt uit de bankafschriften dat crypto zijn aangeschaft op de volgende platforms: Sepaga, Binance, Avatrade, Daily account summary - wallet, Bitonic B.V. en St. Derdengeld Digiwallet. Eiser heeft geen inzicht verschaft in zijn crypto-accounts en daarvan evenmin transactieoverzichten verstrekt. Hierdoor is bij de ISD niet bekend welke geldbedragen op de crypto-accounts van eiser stonden of staan. Daarnaast is uit de bankafschriften niet af te leiden wanneer en voor welk bedrag aan cryptovaluta is aangekocht en of bedragen zijn uitbetaald. Zolang niet alle feiten over de crypto-accounts vast zijn komen te staan, kan volgens het college niet worden vastgesteld of eisers in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden.
De te beoordelen periode betreft de periode waarover het recht op bijstand is ingetrokken en dat is van 22 juli 2017 tot en met 23 augustus 2021.
In het kader van het rechtmatigheidsonderzoek zijn financiële gegevens met betrekking tot inkomen en vermogen bij eisers opgevraagd. Op 11 augustus 2021 heeft eiser schriftelijk verklaard over zijn ‘werk thuis door brokers op de aandelenmarkt’ en hebben eisers bankafschriften overgelegd. Daaruit blijkt dat eiser beschikt over crypto-accounts. Vast staat dat eisers hiervan spontaan geen melding hebben gemaakt bij de ISD. Daarmee hebben zij de inlichtingenplicht geschonden.
De stelling van eisers dat hen geen verwijt kan worden gemaakt van het schenden van de inlichtingenplicht vanwege bijzondere omstandigheden (eisers ongeneeslijke ziekte) slaagt niet. De in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet neergelegde verplichting is namelijk een objectief geformuleerde verplichting waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. [4] Eisers ziekte ontslaat hen dus niet van de inlichtingenplicht.
Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van het recht op bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, als hij wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht zou hebben op volledige of aanvullende bijstand. [5]
Naar vaste rechtspraak van de CRvB [6] worden kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening of zoals in dit geval een crypto-account van een bijstandontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet beschouwd.
De rechtbank stelt vast dat door de ISD gestelde relevante vragen over inzicht in de waarde van eisers cryptocurrencies in de periode in geding onbeantwoord zijn gebleven. Eisers hebben niet met onderbouwende stukken aannemelijk gemaakt dat zij zich hebben ingespannen om de gevraagde bewijsstukken te verkrijgen, maar dat het niet mogelijk was om deze te verstrekken. Dit geldt te meer nu uit de wel overgelegde stukken blijkt dat eiser (inmiddels) toegang had en heeft tot zijn crypto-accounts. Voor zover eiser, gezien zijn ziekte niet in staat zou zijn geweest om de informatie te verstrekken, neemt dit niet weg dat eiseres eventueel met hulp van een derde de gevraagde informatie had kunnen achterhalen. Doordat eisers onvoldoende informatie hebben verstrekt, is voor de ISD onduidelijk gebleven of en hoeveel valuta er op de crypto-accounts stond bij aanvang van en gedurende de periode in geding en welke geldstromen hebben plaatsgevonden.
Nu controleerbare gegevens over de financiële situatie van eisers en dan met name volledige openheid van zaken over de waarde van de crypto lopende de bijstandsuitkering ontbreken, hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. De ISD heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat het recht op bijstand niet is vast te stellen. Dit betekent dat de ISD op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet verplicht was om het recht op bijstand van eisers in te trekken.
Voor de ingangsdatum van de herziening en intrekking van de bijstandsuitkering moet de ISD zich baseren op objectieve gegevens. [7] De ISD heeft aangesloten bij de datum van aanvang van de bijstandsuitkering, zijnde 22 juli 2017. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de onderzoeksbevindingen echter onvoldoende feitelijke grondslag voor dit standpunt van de ISD. De eerste aanwijzing voor transacties met cryptovaluta blijkt uit een bankoverschrijving van 19 januari 2019 (pagina 231 van 363 van de overgelegde bankafschriften). Hieruit volgt dat in ieder geval vanaf 19 januari 2019 is voldaan aan de voorwaarden voor intrekking van het recht op bijstand.
Concrete aanknopingspunten voor de conclusie dat eisers op enig moment in de periode vóór 19 januari 2019 beschikten over crypto-accounts en/of sprake was van transacties met crypto ontbreken. De mededeling van een medewerker van de ISD tijdens de hoorzitting, dat ook in mei 2017 al transacties (met crypto) zichtbaar waren op de bankafschriften, is zonder onderbouwende stukken onvoldoende. Ook eisers verklaring over zijn ‘werk thuis’ is op zichzelf en in combinatie met de bankafschriften niet toereikend om daarop het belastend besluit tot intrekking van de bijstandsuitkering over de periode van 22 juli 2017 tot 19 januari 2019 te baseren. Ter zitting heeft de ISD nog opgemerkt dat er vanaf aanvang van de bijstandsuitkering ook andere stortingen en bijschrijvingen en een Paypal account zijn geweest, maar deze bevindingen zijn in bestreden besluit I niet aan de intrekking van het recht op bijstand ten grondslag gelegd. Dit betekent dat de grondslag voor herziening en intrekking van de bijstandsuitkering over de periode van 22 juli 2017 tot 19 januari 2019 geen stand kan houden. De rechtbank zal daarom het beroep in zoverre gegrond verklaren en het bestreden besluit I op dit onderdeel vernietigen.
Is de uitbetaalde bijstandsuitkering terecht teruggevorderd?
6.3.
Nu hiervoor is vastgesteld dat er geen grondslag bestaat voor intrekking van de bijstandsuitkering over de periode van 22 juli 2017 tot 19 januari 2019, is eveneens de grondslag ontvallen aan de terugvordering van de verstrekte bijstand over deze periode. De rechtbank zal daarom het beroep tegen de terugvordering over deze periode gegrond verklaren en het bestreden besluit II op dit onderdeel vernietigen.
Wat betreft de terugvordering over de periode van 19 januari 2019 tot en met 24 augustus 2021 overweegt de rechtbank als volgt.
Omdat als gevolg van schending van de inlichtingenplicht tot een te hoog bedrag bijstand is verleend, was de ISD (dwingendrechtelijk) verplicht om met toepassing van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet de kosten van de ten onrechte verleende bijstand van eisers terug te vorderen.
Dit is op grond van het achtste lid alleen anders als sprake is van dringende redenen. Van dergelijke redenen kan enkel sprake zijn als een terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen met zich meebrengt. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken. [8]
Het is de rechtbank duidelijk dat eiser, mede gezien zijn ongeneeslijke ziekte, is aangedaan door de terugvordering en de gevolgen daarvan voor eiseres en hun kinderen, en dat het niet zijn intentie was om ten onrechte bijstand te ontvangen. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de situatie van eisers zijn de omstandigheden die zij hebben aangevoerd niet voldoende om dringende redenen aan te nemen om van terugvordering af te zien. Zij hebben naar het oordeel van de rechtbank namelijk niet met objectieve medische stukken aannemelijk gemaakt dat de psychische klachten van eiser als gevolg van de terugvordering zijn ontstaan dan wel zijn verergerd. Ook hebben eisers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de financiële gevolgen van de terugvordering voor hen onaanvaardbaar zijn. Daarbij geldt dat de financiële gevolgen zich pas voordoen als daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader genieten eisers als schuldenaren bescherming, of kunnen zij deze inroepen, van de regels van de beslagvrije voet als neergelegd in artikel 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Is sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel?
6.4.
Eisers hebben daarnaast een beroep gedaan op het evenredigheidbeginsel vanwege de medische situatie en psychische onmacht, waarin eiser verkeert en de kans dat de ISD een groot deel van het teruggevorderde bedrag niet terug zal zien. Bij een verplichte terugvordering bestaat echter geen ruimte voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel.
Ondanks dat heeft de ISD in de uitspraak van rechtbank Gelderland [9] ruimte gezien om de terugvordering in het kader van de hoofdelijke aansprakelijkheid van eiseres [10] te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel.
Op grond van artikel 59 van de Participatiewet kan bijstand van alle gezinsleden worden teruggevorderd. De door eisers aangehaalde omstandigheden kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet meebrengen dat het voor haar financieel nadelige gevolg van de terugvordering onevenredig is in verhouding tot het te dienen doel, te weten de goede besteding van gemeenschapsgeld aan personen die het nodig hebben en er recht op hebben. Hiervoor is al overwogen dat de inlichtingenplicht niet alleen op eiser maar ook op eiseres rust. Zoals volgt uit vaste rechtspraak kunnen de beide in de gezinsbijstand begrepen partners zich niet met succes beroepen op onbekendheid met activiteiten en de financiële situatie van de ander en komt ook de weigering van één van de partners mee te werken aan het verstrekken van inlichtingen voor rekening en risico van beide partners. [11] Het is niet gebleken dat eiseres na bekend worden met de crypto al het nodige heeft gedaan om inzicht te geven in de financiële situatie van eisers. In zoverre verschilt deze zaak van de zaak die bij de rechtbank Gelderland voorlag, waarbij de echtgenote zelf melding had gedaan nadat zij van de activiteiten van haar partner op de hoogte was gekomen. Van een onevenwichtige belangenafweging bij de terugvordering is in het geval van eiseres daarom niet gebleken.
De ISD heeft op goede gronden de ten onrechte uitbetaalde bijstandsuitkering teruggevorderd over de periode van 19 januari 2019 tot en met 24 augustus 2021.

Conclusie en gevolgen

7.1.
De rechtbank zal de beroepen gegrond verklaren voor zover deze zien op de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van eisers over de periode van 22 juli 2017 tot 19 januari 2019. De rechtbank zal de bestreden besluiten I en II vernietigen voor zover deze betrekking hebben op de intrekking en terugvordering van bijstand over de periode van 22 juli 2017 tot 19 januari 2019. De ISD dient over deze periode nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De beroepen zullen voor het overige ongegrond verklaard worden.
7.2.
Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet de ISD aan eisers het door hen betaalde griffierecht van (2 x € 50,00 =) € 100,00 vergoeden.
7.3.
Eisers krijgen een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. De ISD moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) met een waarde per punt van € 837,00, bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.674,00.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten I en II voor zover deze zien op de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering over de periode van 22 juli 2017 tot 19 januari 2019;
- draagt de ISD op nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt de ISD op het betaalde griffierecht van € 100,00 aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt de ISD in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 12 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:4 van de Awb
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Participatiewet
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet
Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 54, derde en vierde lid, van de Participatiewet
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Artikel 58, eerste en achtste lid, van de Participatiewet
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 59, eerste en vierde lid, van de Participatiewet
1. Onverminderd artikel 58 kunnen kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden worden teruggevorderd.
4. De in het eerste, tweede en derde lid bedoelde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van kosten van bijstand die worden teruggevorderd.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 25 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:803.
2.Zie onder andere CRvB 27 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1955, r.o. 4.2.1.
3.Zie CRvB 26 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3923, r.o. 4.2.
4.Zie bijvoorbeeld CRvB 9 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2027.
5.Onder andere CRvB 3 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1025.
6.Bijvoorbeeld de uitspraken van 5 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:785 en 6 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3307.
7.Vergelijk CRvB 24 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1187, r.o. 4.6.
8.Zie bijvoorbeeld CRvB, 21 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3710.
9.Rechtbank Gelderland, 17 juni 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:3058.
10.Zie artikel 59, eerste en vierde lid, van de Participatiewet.
11.Zie CRvB 26 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3923, r.o. 4.2.