ECLI:NL:CRVB:2019:3710

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
17/6146 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van te veel betaalde toeslag wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de terugvordering van een te veel betaalde toeslag op grond van de Toeslagenwet, die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had ingesteld. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uwv, waarin werd gesteld dat zij haar inlichtingenverplichting had geschonden. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.

De Centrale Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden en dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien. Appellante had aangevoerd dat zij last had van pijnklachten en een verergering van haar depressie, maar de Raad oordeelde dat deze omstandigheden niet leidden tot onaanvaardbare sociale of financiële consequenties. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de terugvordering gerechtvaardigd was.

De uitspraak benadrukt dat dringende redenen voor het afzien van terugvordering slechts kunnen worden aangenomen in uitzonderlijke gevallen, waarin de gevolgen voor de betrokkene onaanvaardbaar zijn. De Raad concludeerde dat de informatie van de huisarts niet voldoende was om te stellen dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen had voor appellante. De beslissing van de rechtbank werd dan ook onderschreven en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.

Uitspraak

17.6146 TW

Datum uitspraak: 21 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
14 augustus 2017, 16/7674 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.M. Meis, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2019. Voor appellante is mr. Meis verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 11 juli 2016 heeft het Uwv de aan appellante toegekende toeslag op grond van de Toeslagenwet over de periode van 1 februari 2014 tot en met 30 april 2016 herzien en de in deze periode te veel betaalde toeslag teruggevorderd. Bij besluit van 28 juli 2016 heeft het Uwv aan appellante medegedeeld dat het bedrag van de terugvordering € 3.892,88 bedraagt. Het invorderingsbedrag is vastgesteld op € 56,86 bruto per maand.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 12 september 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 11 juli 2016 en 28 juli 2016 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden en daarom terecht is overgegaan tot herziening van de aan appellante toegekende toeslag over het tijdvak van 1 februari 2014 tot en met 30 april 2016. Van dringende redenen om van de terugvordering af te zien is de rechtbank niet gebleken.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat geen sprake is van dringende redenen om van de terugvordering af te zien.
Sinds het bestreden besluit is genomen heeft appellante last van pijnklachten op de borst en is een verergering van haar depressie geconstateerd. Zij heeft in dit verband gewezen op de in beroep overgelegde brief van de huisarts van 21 maart 2017.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is alleen in geschil de vraag of het Uwv vanwege dringende redenen had moeten afzien van de terugvordering van de over de periode van 1 februari 2014 tot en met
30 april 2016 te veel betaalde toeslag.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 28 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5025) kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die de terugvordering voor een verzekerde heeft. Uit vaste rechtspraak van de Raad vloeit voort dat slechts van een dringende reden kan worden gesproken als de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële consequenties heeft voor de betrokkene. Het moet gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat uit de informatie van de huisarts niet volgt dat als gevolg van het invorderingsbesluit sprake is van zodanig onaanvaardbare gevolgen in medisch opzicht dat niet tot terugvordering mocht worden overgegaan, wordt onderschreven. Uit de door de huisarts genoemde depressie, stress en onrustklachten kan niet worden afgeleid dat sprake is van onaanvaardbare gevolgen zoals in 4.2 bedoeld die maken dat het Uwv om die reden gehouden zou zijn om af te zien van terugvordering.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) H. Spaargaren