ECLI:NL:RBGEL:2022:3058

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
AWB-20_5942
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van gezinsbijstand wegens schending van de inlichtingenplicht en terugvordering van ten onrechte verstrekte bijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres A en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brummen. Eiseres ontving gezinsbijstand op grond van de Participatiewet, maar deze werd ingetrokken vanwege een schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank oordeelde dat de schending van de inlichtingenplicht door de echtgenoot van eiseres ook aan haar kon worden tegengeworpen, omdat zij samen als eenheid worden gezien in het kader van de gezinsbijstand. Eiseres had niet gemeld dat haar echtgenoot een hennepkwekerij exploiteerde in hun woning, wat leidde tot de intrekking van de bijstand en de terugvordering van eerder verstrekte bedragen.

Eiseres voerde aan dat zij niet op de hoogte was van de hennepkwekerij en dat zij onder druk stond van haar echtgenoot, wat haar in een dwangpositie bracht. De rechtbank erkende de moeilijke situatie van eiseres, maar oordeelde dat de intrekking van de bijstand terecht was. Echter, bij de terugvordering van de ten onrechte verstrekte bijstand oordeelde de rechtbank dat verweerder niet had getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank vernietigde daarom het besluit tot terugvordering, omdat eiseres niet op de hoogte was van de activiteiten van haar echtgenoot en zij zelf de politie had ingelicht over de hennepkwekerij. De rechtbank besloot dat de terugvordering onevenredig was en herstelde het primaire besluit van 8 juni 2020 voor zover het de terugvordering betrof. Eiseres kreeg recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/5942

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 juni 2022

in de zaak tussen

[Eiseres A] te [plaats B] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.E.L.Th. Balkema),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brummen, verweerder

(gemachtigde: mr. M.H.A.J. Wesdijk).

Procesverloop

In het besluit van 8 juni 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de bijstand die op grond van de Participatiewet (Pw) aan eiseres was toegekend over de periode van 1 juni 2019 tot en met 21 november 2019 ingetrokken. De over die periode verstrekte bijstand heeft verweerder teruggevorderd.
In het besluit van 27 juli 2020 heeft verweerder het primaire besluit voor wat betreft het invorderingsbedrag herroepen en gewijzigd.
In het besluit van 13 oktober 2020 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juni 2021 op een enkelvoudige zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na het sluiten van het onderzoek is de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Partijen zijn hierover geïnformeerd in de brief van 1 juli 2021.
In de brief van 11 januari 2022 heeft de rechtbank partijen gevraagd of zij akkoord zijn met het doen van uitspraak zonder nadere zitting door (deels) andere rechters dan de rechter die de zaak op zitting heeft behandeld. Partijen hebben hiermee ingestemd.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Eiseres is gehuwd geweest met [C]
1.2.
Op 29 augustus 2018 heeft eiseres bijstand aangevraagd. Haar echtgenoot woonde op dat moment nog in het buitenland. Verweerder heeft met ingang van 10 oktober 2018 bijstand naar de norm voor een alleenstaande (ouder) toegekend.
1.3.
De echtgenoot van eiseres is op 30 april 2019 naar Nederland gekomen en is met eiseres gaan samenwonen. Verweerder heeft bij besluit van 18 juni 2019 de bijstand herzien per 13 mei 2019. Eiseres en haar echtgenoot hebben vanaf dat moment bijstand naar de norm voor gehuwden ontvangen.
1.4.
Op 20 november 2019 is door de Politie een melding ontvangen dat er in de woning van eiseres en haar echtgenoot een hennepkwekerij aanwezig was en dat er op 21 november 2019 zou worden geoogst (‘geknipt’). De politie is op 21 november 2019 binnengetreden. Eiseres en haar echtgenoot zijn op dat moment aangehouden.
1.5.
Eiseres is op 21 november 2019 door de politie verhoord. Eiseres heeft geweigerd een verklaring af te leggen. Na de melding en aanhouding is eiseres ondergedoken op een geheime verblijfplaats van de [Stichting C] .
1.6.
De echtgenoot is op 21 en 22 november 2019 verhoord. Hij heeft onder meer verklaard dat hij een kamer (in de woning waarin hij samen met eiseres woonde) aan [E] heeft gegeven, dat de deur van de kamer altijd op slot zat, dat (alleen) hij geld heeft gekregen en dat zijn vrouw niet wist van de hennepkwekerij.
1.7.
Verweerder heeft bij brieven van 25 februari 2020, 26 februari 2020 en 8 april 2020 aan eiseres en haar echtgenoot om een schriftelijke verklaring gevraagd met betrekking tot (kort gezegd) de aangetroffen hennepkwekerij.
De echtgenoot heeft 9 maart 2020 een door hem ingevulde en ondertekende verklaring aan verweerder gezonden. Eiseres heeft helemaal niet gereageerd.
1.8.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
1.9.
Eiseres is inmiddels gescheiden van [C].
2. Verweerder heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat eiseres samen met haar (ex-)echtgenoot gezinsbijstand heeft ontvangen en dat zij samen als eenheid worden gezien wat betreft de aanspraken en verplichtingen op grond van de Pw. Om die reden kan geen van beide (in de gezinsbijstand begrepen) partners zich met succes beroepen op onbekendheid met de activiteiten van de ander. Eiseres en/of haar (ex-)echtgenoot hadden melding moeten maken van het starten en het exploiteren van de ‘bedrijfsmatige’ hennepkwekerij. Omdat dat is nagelaten, heeft eiseres de inlichtingenplicht geschonden.
Er bestaan geen dringende redenen op grond waarvan besloten zou moeten worden af te zien van de terugvordering.
3.1.
Eiseres voert aan dat zij de op haar rustende inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Alleen al om die reden heeft verweerder niet mogen besluiten om op die grond de bijstand van eiseres in te trekken en terug te vorderen.
3.2.
Eiseres heeft pas begin november 2019 ontdekt dat er een hennepkwekerij in de woning zat. Dat heeft zij dit niet eerder kunnen ontdekken kwam omdat zij van haar echtgenoot de kamer niet mocht betreden en de activiteiten op de kamer plaatsvonden als eiseres de deur uit was. omdat zij door haar (ex-)echtgenoot het huis uit gestuurd werd als men op die kamer aan de slag wilde. De deur naar die kamer zat ook op slot. Eiseres had in haar huwelijk te luisteren naar haar (ex-)echtgenoot. Als ze dat niet deed, dan volgden klappen en bedreigingen. Op het moment dat zij achter de aanwezigheid van de hennepkwekerij kwam, heeft zij tegen haar (ex-)echtgenoot gezegd die niet langer in huis te willen hebben maar is zij (ook) op dat moment door hem (fysiek) bedreigd en mishandeld. Hij heeft toen ook dreigementen aan het adres van haar familie in Syrië geuit.
Na overleg met haar contactpersoon bij Vluchtelingenwerk Nederland, medewerkers van Meld Misdaad Anoniem, medewerkers van Veilig Thuis, politie en justitie heeft eiseres op advies van politie en justitie melding gedaan van zowel huiselijk geweld als van de hennepkwekerij. Zij heeft vervolgens tijdens het verhoor, opnieuw op advies van politie en justitie, geweigerd een verklaring af te leggen.
Vanwege de melding door eiseres had verweerder moeten afwegen of ook de bijstand van eiseres herzien en teruggevorderd moest worden. Dat heeft verweerder niet voldoende afgewogen.
3.3.
Daarnaast is sprake van een dringende reden op grond waarvan verweerder van herziening, intrekking en terug- en invordering had moeten afzien. Die dringende reden is gelegen in de dwangpositie waarin eiseres zich tijdens het huwelijk bevond, de bedreigingen van haar (ex-)echtgenoot in haar richting en in de richting van de nog in Syrië wonende familieleden en het feit dat zij nu op een geheim adres moet wonen. De dringende reden is ook gelegen in hoe de politie op de hoogte is gekomen van de hennepkwekerij (de ‘eigen’ melding door eiseres) en de maatregelen die de politie vervolgens heeft getroffen.
Om al deze redenen is aan eiseres geen boete opgelegd maar is alleen een waarschuwing gegeven.
3.4.
Voor wat betreft de intrekking merkt eiseres nog op dat verweerder niet heeft onderbouwd dat over de hele terug te vorderen periode in de woning een hennepkwekerij aanwezig is geweest. Volgens Liander is op zijn vroegst op 2 juli 2019 de hennepkwekerij opgericht.
Ook het aantal oogsten wordt door verweerder niet onderbouwd. Er is maar één keer hennep gekweekt en die kweek is niet geoogst. Dat had moeten gebeuren op 21 november 2019.
Is de inlichtingenplicht door eiseres geschonden?
4. Op grond van artikel 17 eerste lid van de Pw is degene die de bijstand ontvangt verplicht aan het bestuursorgaan onverwijld uit eigen beweging alle informatie te verstrekken waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van belang is voor de vaststelling van het recht op bijstand. Als gezinsbijstand wordt verstrekt rust deze verplichting op beide echtgenoten. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) brengt dit mee dat beide in de gezinsbijstand begrepen partners zich niet met succes kunnen beroepen op onbekendheid met activiteiten van de ander. [1] In het geval van eiseres heeft dat tot gevolg dat aangenomen moet worden dat de schending van de inlichtingenplicht door haar echtgenoot (die volgens zijn eigen verklaring wel wist van de hennepkwekerij) ook aan eiseres kan worden tegengeworpen. Of eiseres ter zake enig verwijt treft, is reeds daarom niet van belang. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder terecht heeft aangenomen dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden.
Is de bijstand van eiseres terecht ingetrokken?
5.1.
Schending van de inlichtingenplicht levert op grond van artikel 54 derde lid van de Pw een rechtsgrond op voor intrekking. Uit wat vermeld is in overweging 4 vloeit voort dat de bijstand van eiseres terecht is ingetrokken. Hoewel de rechtbank begrip kan opbrengen voor de situatie waarin eiseres ten tijde in geding heeft verkeerd, ziet de rechtbank geen mogelijkheid anders te beslissen. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen in de Pw geen aanknopingspunten worden gevonden om eiseres en haar echtgenoot voor de toepassing van dit artikellid als afzonderlijke individuen te beschouwen. In artikel 11 vierde lid van de Pw is bepaald dat het recht op bijstand de echtgenoten gezamenlijk toekomt. De echtgenoten zijn samen rechtssubject van bijstandverlening. Daaruit vloeit voort dat het verstrekken van onjuiste informatie door de een ook voor de ander tot gevolg heeft dat de bijstand moet worden ingetrokken. Wanneer de bijstand van de ene echtgenoot niet wordt ingetrokken, heeft dat ook betrekking op de andere echtgenoot. Verweerder was dus verplicht (ook) de bijstand van eiseres in te trekken. Daarbij is geen ruimte voor een belangenafweging of toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. [2]
5.2.
Ten aanzien van de periode waarover de bijstand is ingetrokken overweegt de rechtbank dat deze voortvloeit uit de door de echtgenoot van eiseres bij de politie afgelegde verklaring. Verweerder heeft zich daar voor wat betreft de intrekking op mogen baseren.
Is de bijstand terecht teruggevorderd?
6.1.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Pw kunnen, onverminderd artikel 58 van de Pw, de kosten van bijstand van alle gezinsleden worden teruggevorderd. De gemaakte kosten van bijstand worden dus niet van het gezin teruggevorderd, maar van de gezinsleden afzonderlijk. [3] Dit neemt niet weg dat, ook nu aangenomen moet worden dat eiseres de inlichtingenverplichting niet is nagekomen, de beslissing om de gehele ten onrechte uitgekeerde bijstand van eiseres terug te vorderen en bij haar in te vorderen, de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel bedoeld in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet kan doorstaan. De rechtbank acht hiervoor met name grondslag gelegen in wat in de overwegingen 4 en 5 staat vermeld. Juist omdat er binnen het stelsel van de gezinsbijstand geen ruimte bestaat om de gedragingen van de echtgenoten en de daaraan verbonden gevolgen voor het recht op bijstand afzonderlijk te bezien, ziet de rechtbank ruimte voor een evenredigheidstoets in situaties zoals deze. Daarbij laat de rechtbank meewegen dat niet bestreden is dat eiseres niet op de hoogte was van de activiteiten van haar (ex-)echtgenoot en ook gegronde vrees kon hebben voor haar eigen veiligheid en die van haar familie in Syrië wanneer zij haar (ex-)echtgenoot zou vragen wat er zich in de afgesloten kamer in de woning afspeelde. Deze vrees wordt nog eens bevestigd doordat eiseres uit de echtelijke woning is gevlucht en op een schuiladres van [Stichting C] is opgenomen.
Daarbij komt nog dat eiseres zelf de melding bij de politie heeft gedaan nadat zij de hennepkwekerij had ontdekt.
6.2.
Het bestreden besluit geeft geen blijk van toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat de terugvordering betreft geen stand kan houden en de rechtbank ziet daarom aanleiding dit onderdeel van het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met artikel 3:4 van de Awb. De rechtbank ziet niet in wat nadere besluitvorming nog zou kunnen toevoegen en zal daarom een einde maken aan het geschil door zelf in de zaak te voorzien. Daartoe wordt als volgt overwogen.
6.3.
Zoals in overweging 6.1 staat vermeld was eiseres niet op de hoogte van het bestaan van de hennepkwekerij en heeft zij zelf aangifte gedaan nadat zij het bestaan van de kwekerij had ontdekt. Daardoor heeft eiseres haar woning moeten verlaten en moest zij onderduiken. Nu eiseres part noch deel heeft gehad aan de situatie en niet heeft kunnen voorkomen dat zij ten onrechte bijstand ontving, acht de rechtbank terug- en invordering van de ten onrechte verstrekte bijstand van eiseres onevenredig.
7. Gezien het oordeel in 6.3. behoeft de vraag of er sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien geen bespreking meer.
8. De slotsom is dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten voor zover deze betrekking hebben op de terug- en invordering. De rechtbank voorziet zelf in de zaak, in die zin dat het primaire besluit van 8 juni 2020 zal worden herroepen voor zover dat betrekking heeft op de terugvordering.
9.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
9.2.
Daarnaast heeft eiseres recht op een vergoeding voor de proceskosten die zij in bezwaar en beroep heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen.
9.3.
De door de rechtbank toe te kennen vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4 punten op, te weten 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, ieder met een waarde per punt van € 525 én 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, ieder met een waarde per punt van € 759, bij een wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- herroept het primaire besluit, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.600,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, mr. M.J. van Lee en mr. C.W.C.A. Bruggeman, leden, in aanwezigheid van mr. K.V. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3923.
2.Zie onder andere de uitspraak van de CRVB van 4 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2518.
3.Zie de uitspraak van de CRVB van 19 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1069.