Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
2.Feiten
3.Beoordeling door de rechtbank
4.Conclusie en gevolgen
5.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 22 december 2022, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De zaak betreft aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2014 tot en met 2020. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslagen, waarbij de inspecteur de bezwaren ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft de beroepen op 2 december 2022 behandeld, waarbij belanghebbende en vertegenwoordigers van de inspecteur aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat het hoorrecht van belanghebbende voor de jaren 2014 tot en met 2016 is geschonden, maar dat dit gebrek niet leidt tot terugwijzing, omdat er geen verschil van mening bestaat over de relevante feiten. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een individuele en buitensporige last voor belanghebbende met betrekking tot de box 3-heffing, maar dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen voor de jaren 2017 tot en met 2020 verlaagd moet worden. De rechtbank biedt rechtsherstel door alleen het werkelijke rendement in de heffing te betrekken, zoals bepaald door de Hoge Raad.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op dwangsommen voor de jaren 2018 en 2019, en op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard voor de jaren 2017 tot en met 2020 en de uitspraken op bezwaar vernietigd. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld tot het betalen van dwangsommen, immateriële schadevergoeding en proceskosten aan belanghebbende.