ECLI:NL:HR:2021:29
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake inkomstenbelasting 2013
In deze zaak heeft belanghebbende, een individu uit [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 februari 2020, nummer 16/03752. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, nummer 15/7285, die betrekking had op de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2013. Belanghebbende heeft een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof, welke klachten door de Hoge Raad zijn beoordeeld. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig voor de Hoge Raad om te motiveren waarom deze klachten niet gegrond zijn, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in deze zaak beoordeeld en heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2021 door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.