In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 28 juli 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de rentebeschikking van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De zaak betreft een teruggaaf van belasting over de motorrijtuigenbelasting (bpm) en de bijbehorende rentebeschikking, die door de inspecteur was vastgesteld op een bedrag van € 503. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de rentebeschikking onterecht te laag heeft vastgesteld en verhoogt deze naar € 877. De rechtbank concludeert dat de inspecteur voldoende gelegenheid heeft geboden voor een hoorgesprek, maar dat de belanghebbende hier niet op is ingegaan. De rechtbank wijst ook op de mogelijkheid voor de belanghebbende om in hoger beroep te gaan tegen de beslissingen omtrent de wrakingsverzoeken die zijn ingediend. Daarnaast wordt de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van de wettelijke rente over de na te betalen rente en de kosten van de procedure. De rechtbank kent ook een immateriële schadevergoeding toe aan de belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.