In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juli 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de rentebeschikking van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De rechtbank constateert dat de inspecteur op 4 april 2019 een rentebeschikking heeft genomen op basis van artikel 30ha van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), welke door de belanghebbende is betwist. De rechtbank heeft de zaak op 14 juli 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de inspecteur aanwezig waren. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van de belanghebbende meerdere wrakingsverzoeken ingediend, die door de rechtbank zijn afgewezen.
De rechtbank oordeelt dat de rentebeschikking te laag is en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank verhoogt de rentebeschikking tot respectievelijk € 42 en € 10. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en proceskosten aan de belanghebbende. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af, omdat het financieel belang in deze zaak te gering is. De rechtbank concludeert dat de inspecteur onrechtmatig heeft gehandeld door een te laag bedrag aan rente te vergoeden en dat de belanghebbende recht heeft op vergoeding van renteverlies over het te weinig ontvangen bedrag. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.