In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de vergoeding van belastingrente naar aanleiding van een BPM-teruggave. De inspecteur van de Belastingdienst had bij beschikking van 11 december 2017 belastingrente vergoed aan belanghebbende, maar deze had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de rente. De rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar de inspecteur had de uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij hij onder andere stelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van zijn zaak was overschreden. Het hof oordeelde dat, hoewel de redelijke termijn was overschreden, er geen aanleiding was om compensatie in de vorm van een schadevergoeding toe te kennen. Het hof benadrukte het accessoire karakter van rentebeschikkingen en het geringe financiële belang van de zaak. Het huidige systeem van forfaitaire vergoedingen werd als problematisch ervaren, maar het hof concludeerde dat de overschrijding van de redelijke termijn in dit geval niet leidde tot een financiële genoegdoening. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hof oordeelde dat er geen redenen waren voor een veroordeling in de proceskosten.