Op 21 juli 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door gemachtigde J.A. Cardol. Het verzoek tot wraking was ingediend tegen mr. M.R.T. Pauwels, die belast was met de behandeling van een belastingzaak. De wrakingsgrond was dat de rechter de schijn van vooringenomenheid zou hebben gewekt, omdat bepaalde processtukken niet aan de gemachtigde waren toegezonden en de rechter niet bereid was om de zaak terug te verwijzen naar de inspecteur voor een hoorzitting. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de rechter daadwerkelijk vooringenomen was. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, en dat de aangevoerde gronden voor wraking niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van een objectieve vrees voor vooringenomenheid. Bovendien werd vastgesteld dat het wrakingsverzoek misbruik van procesrecht vormde, aangezien verzoeker al eerder een wrakingsverzoek had ingediend op basis van vergelijkbare gronden. De rechtbank besloot dat de behandeling van de belastingzaken voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek, en dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaken niet meer in behandeling zou worden genomen.