Op 6 januari 2020 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die als gemachtigde optreedt in 22 civiele zaken, stelde dat er een schijn van partijdigheid bestond bij de rechter, mr. [voorletters] Pauwels, die deze zaken op 5 februari 2020 zou behandelen. Verzoeker voerde aan dat eerdere uitspraken van de rechter onjuist waren en dat de rechter zich niet had moeten baseren op jurisprudentie van de Hoge Raad, maar op Unierecht. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 december 2019 heeft verzoeker zijn standpunt verder toegelicht, maar de rechter gaf aan dat de wrakingsprocedure niet bedoeld is om eerdere uitspraken ter discussie te stellen. De rechter verklaarde dat hij openstaat voor heroverweging en dat eerdere uitspraken niet automatisch betekenen dat hij in de toekomst dezelfde beslissingen zal nemen.
De wrakingskamer oordeelde dat de vrees van verzoeker voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. Het enkele feit dat verzoeker het niet eens is met eerdere uitspraken van de rechter is onvoldoende om tot wraking over te gaan. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor de vrees van verzoeker en wees het verzoek tot wraking af. De behandeling van de 22 zaken zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing wegens indiening van het wrakingsverzoek.