In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag BPM die door de inspecteur van de Belastingdienst is opgelegd. De naheffingsaanslag, die dateert van 9 november 2017, betreft een bedrag van € 4.718 en is opgelegd in verband met de registratie van een geïmporteerde kampeerauto. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, waarop de inspecteur het bezwaar gegrond verklaarde en de verzuimboete vernietigde. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Tijdens de zitting op 15 april 2022 heeft het hof de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], en de inspecteur gehoord. Belanghebbende heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte zijn gemachtigde heeft geweigerd en dat de hoorplicht is geschonden. Het hof heeft de argumenten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat de weigering van de rechtbank om [gemachtigde] als gemachtigde toe te laten, niet in strijd is met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Het hof oordeelt dat de rechtbank voldoende gelegenheid heeft geboden voor een hoorgesprek en dat de inspecteur aan zijn hoorplicht heeft voldaan.
Het hof heeft de vragen van belanghebbende over de hoorplicht, prejudiciële vragen en proceskostenvergoeding ontkennend beantwoord. De slotsom is dat het hof het hoger beroep ongegrond verklaart en de uitspraak van de rechtbank bevestigt. De beslissing is openbaar uitgesproken op 18 mei 2022.