Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Gronden
2.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 november 2018 uitspraak gedaan over de forfaitaire rendementsheffing in box 3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 voor de jaren 2012, 2013 en 2014. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en stelde dat de vermogensrendementsheffing in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. De rechtbank oordeelde dat de wetgever binnen zijn beoordelingsmarge heeft gehandeld door de forfaitaire rendementsheffing pas per 1 januari 2017 aan te passen. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat het forfaitaire stelsel voor hem leidde tot een individuele buitensporige last. De rechtbank verwierp ook de stelling van de belanghebbende dat de belastingdruk buitensporig zwaar was, omdat deze niet steunde op een juridische grondslag. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde verzuimboete van € 49 terecht was, omdat de aangifte te laat was ingediend. De beroepen van de belanghebbende werden ongegrond verklaard.